II De Heilige Oorlog
Zingen Ps. 2:1
Genesis 3:1-15 en Openbaringen 12:7–13
We zagen in een vorig deel hoe de mens, in het boek De Heilige Oorlog van Bunyan, is afgebeeld als een stad, die de naam krijgt van Mensenziel. Een stad die vermaard was vanwege haar grootsheid en schoonheid. En hoe daar een paleis in haar midden was, een kasteel voor El-Schaddaï (God de Almachtige). De muren van die stad konden niet verbroken worden. Door geen vijand was die stad in te nemen. Het was een onneembare vesting, tenzij de bewoners er in zouden bewilligen dat de vijand binnenkwam. De stad kende vijf poorten en ze had de beste wetten die er maar te geven waren. Ze deelde in de gunst van haar koning El-Schaddaï en stond onder zijn bescherming.
Het duivelse plan
Dan komt het vreselijk gebeuren van de zondeval. Diabolus, een machtige reus, gaat een aanval beramen op deze schone stad. Hij wil ze tot de zijne maken. Hij heet de koning der zwarten en wordt zo genoemd omdat in de Bijbel gesproken wordt over de zwartheid van de zonden. Diabolos wil de stad gaan bewonen met zijn de duivelen uit de hel. De koning der zwarten komt om de stad te belagen en in te nemen.
Wie is deze Diabolus? Hij heeft een heerlijke oorsprong. Hij was weleer een voornaam dienaar van El-Schaddaï. Hij had de macht gekregen over zijn schoonste prinsdom. Hij werd zelfs ‘een zoon des dageraads’ genoemd. Maar zijn hart was niet tevreden met de heerlijkheid die El-Schaddaï hem had toegedacht. Zijn hart, dat daardoor verzadigd had moeten worden, was onverzadigbaar als de hel. Hij wilde de alleenheerschappij en de grote macht die El-Schaddaï had toegedacht aan zijn eigen Zoon, wilde hij aan zich trekken. Nee, het was niet naar de zin van Diabolus dat de Zoon van El Schaddai zou heersen en daarom zocht hij metgezellen in het kwade. Hij heeft een plan beraamd om aanslagen te plegen tegen El-Schaddaï en zijn Zoon om ze van hun koninkrijk te beroven. Als de Koningszoon gedood werd, zou de erfenis de zijne worden, zo meende hij.
Maar de boze raadslagen van Diabolus en de zijnen konden voor de Koning en zijn Zoon niet onbekend blijven. Zij immers waren alwetend en alziend. En daarom konden die boze, listige aanslagen op het juiste moment verijdeld worden. Ze zijn ook verijdeld en Diabolus en allen die met hem samengezworen hadden tegen El-Schaddaï, zijn uit hun hoge positie verbannen. Ze zijn hun voorrechten kwijtgeraakt en zijn geslingerd in een afgrijselijke diepte. Ze zijn als met kettingen gebonden in een jammerstaat waaruit ze nimmer verlost kunnen worden. Toen Diabolus en de zijnen de staat waarin ze nu verkeerden, ervoeren, hebben ze bij hun hoogmoed en trots nog veel boosheid en wraakzucht gevoegd. Diabolus ging proberen om waar hij maar rondzwierf, een prooi te zoeken waarop hij zijn wraak kon koesteren. Hij ging zoeken zijn Koning te krenken in zijn werken.
En zo kwam hij in het gewest van het heelal. Ja, in de wereld waar de stad Mensenziel in gelegen was. Daar had hij een prooi gevonden. Daar heeft hij in woest gebrul aan zijn wraakzucht uiting gegeven. Er was al blijdschap omdat hij meende nu de Koning te kunnen krenken. Nu zou hij een aanval plegen op zijn heerlijke schepping, de stad Mensenziel. Voordat er tot de aanval overgegaan werd, werd er krijgsraad gehouden. Een krijgsraad waarbij Diabolus en andere groten onder hem beraadslaagden wat hen te doen stond. Men dacht na over hoe die stad Mensenziel het beste ingenomen kon worden.
Er waren verschillende mogelijkheden, die allemaal overwogen werden. Uit een viertal zou men zeker kunnen kiezen. Die waren het overwegen in hun goddeloze beraadslaging wel waard. Zou men zich in zijn duivelse macht, in satanisch venijn, aan de stad openbaren? En zou men zo trachten die stad in te nemen? Of zou men zich openbaren in zijn verschrikkelijke verwording en armoede? Dan moesten ze met gescheurde klederen gaan, want hun schone kleding die ze droegen voor het aangezicht van El-Schaddaï, was in de strijd vergaan. Ook al waren ze hoogmoedig en boosaardig, ze zagen er arm en ellendig uit.
Ze zouden ook kunnen proberen hun plannen bekend te maken aan de stad en openlijk te zeggen dat ze gekomen waren om de stad te onttrekken aan de heerschappij van El-Schaddaï, om daar dan een nieuwe duivelse heerschappij te vestigen. Of zouden ze op listige wijze de stad trachten in te nemen, niet met velen, maar met misschien een enkeling? Zouden ze proberen met list en bedrog de tegenstand van de stad te breken? En zouden ze proberen om door een hinderlaag de voornaamste tegenstanders te vellen? In de krijgsraad werden deze zaken uitvoerig besproken. Ver buiten het gezichtsafstand van de stad zat men terneer. Zo zocht men het wijste van wat te doen stond. Zo zocht men met elkaar de beste manier om aan te vallen.
Het eerste dat voorgesteld werd, werd verworpen. Om zich openlijk met z’n allen aan de stad te vertonen met zo velen zou zeker verschrikking bij de mensen teweeg brengen. Dat zou de stad Mensenziel zo in oproer brengen dat het welhaast uitgesloten was dat men de poorten zou openen. Het was beter dat er maar één de aanval zou plegen en dat op voorzichtige wijze. Men moest immers toestemming krijgen om binnen te gaan. De vesting was anders onneembaar als de stad in het geweer kwam en niet wilde dat Diabolus daar binnenkwam. Daarom was het beter als er één ging en met list die toestemming zou verkrijgen. “Wie kan dat beter doen,” zo sprak Diabolus in zijn krijgsraad, “dan ik.” Ik ben daar het meest geschikt voor.” De anderen stemden daarmee in.
Zou het tweede voorstel om zich te openbaren in zijn verwording en armoede kans van slagen hebben bij de inwoners van de stad? Alecto, één van de drie voornaamste helse geesten vond dat geen goed plan. “Want nog nimmer,” zo zegt hij, “zag de stad wezens in zulk een toestand als waarin wij geraakt zijn. Nog nimmer hebben ze kennis gemaakt met zulk een verschrikkelijke ontluistering. Wel zijn ze gewend geesten te ontmoeten. Wel kent de stad Mensenziel de omgang met de Heilige God en met Zijn troongeesten. Maar zulke geesten als wij nu geworden zijn, zijn hun onbekend.” “Ja”, antwoordde Apollyon, “dat zou bij hun ontsteltenis verwekken. Ze zouden op hun hoede zijn. Ons plan heeft zo geen enkele kans van slagen. Laten we liever gaan in een gedaante die ze nu kennen. De engelengedaante bezitten we niet meer, op zulk een wijze kunnen we niet komen. We moeten een andere gedaante kiezen.” Lucifer zei daarop: “ Laat dan de gedaante aangenomen worden van een schepsel waarover de stad Mensenziel heerschappij mag voeren. Een schepsel wat men kent en waarmee men omgang heeft en van wie men geen aanval verwacht.”
Zo werd in de krijgsraad besloten dat de slang het instrument zou zijn voor de aanval. De stad Mensenziel ging daarmee om, zo schrijft Bunyan, zoals in onze tijd een kind met een vogel omgaat. Het was een onschuldig dier in de ogen van de stad Mensenziel. Ook het derde plan om openlijk te zeggen waar het op stond werd verworpen. Immers de stad zou onneembaar zijn zonder de toestemming van de inwoners. En Legio, één van degenen die de krijgsraad bijwoonden, zei: “Ach, als men onze bedoeling kent dan zal men zeker de hulp van Koning El-Schaddaï inroepen. En als zijn hulp ingeroepen wordt dan is het voor ons verloren.” Ook dit plan werd verworpen. Nee, men moest niet openlijk zeggen waar het op stond, maar heimelijk en met een hoffelijk huichelen. In de weg van bedrog moest men trachten de stad Mensenziel te bewegen om zich over te geven aan Diabolus. Men moest de mens iets beloven, al kon men dat nimmer waar maken. Men moest de mens dingen voorstellen die onwaarachtig waren, alsof ze waarheid waren, opdat de stad Mensenziel maar zou geloven en aangenomen werd wat van de zijde van Diabolus hen verteld zou worden.
De vierde zaak had de meeste kans van slagen. Men zou dan de stad heimelijk benaderen.Waarbij één zich slechts zou openbaren en de anderen zich verborgen zouden houden. Vanuit een hinderlaag zou de tegenstand van de stad verbroken moeten worden. Dat plan zou zeker een kans van slagen hebben. En daarom besloot men het op deze wijze te doen. Men moest trachten de voornaamste en de gevaarlijkste stedelingen neer te schieten. Zodat zij hun doel niet meer zouden kunnen dwarsbomen. En zo was het krijgsplan gereed. Tisiphone was een geest uit de afgrond die in een hinderlaag moest gaan liggen. En hij moest welgerichte pijlen afschieten op de voornaamste vijanden die gedood moesten worden.
De zondeval
Zo trok het helse leger toen op naar de stad Mensenziel. Ze waren allen onzichtbaar. Alleen Diabolus kwam in de gedaante van een slang. Men zette koers naar de Oorpoort. Deze poort leek het meest geschikt om toegang te krijgen tot de stad Mensenziel. Bij deze poort werd een hinderlaag gelegd voor de meest gevaarlijke tegenstander van de stad die men kende. Deze tegenstander was kapitein Tegenstand. Diabolus kwam naar voren en nam Kwaderust met zich mee. Kwaderust mocht de woordvoerder zijn in moeilijke zaken. Bij de Oorpoort aangekomen blies hij op zijn trompet. (Bunyan gebruikt beelden uit het oorlogsgebeuren van zijn tijd, wat hij zelf van nabij heeft meegemaakt). Daarna wachtte men totdat de bewoners van de stad zich zouden vertonen. Boven de muren uit verschenen toen de heer Oprecht, de heer Vastewil, de burgemeester Verstand, de griffier Geweten en kapitein Tegenstand, mensen van wie we nog zullen horen. Inzonderheid kapitein Tegenstand boezemde de aanvallers schrik in. Ze vreesden hem eigenlijk meer dan alle inwoners van de stad. Want die tegenstand moest verbroken worden. Op het trompetgeschal neemt de heer Vastewil het woord en hij vraagt waarom de stad in beroering wordt gebracht.
Dan neemt Diabolus het woord. Hij spreekt alsof hij een lam was. Met vleiende taal spreekt hij van de beroemde stad die hier gesticht is en waarvan hij zegt: “Ze ligt me erg na. En ik ben de Koning El-Schaddaï verplicht om haar te huldigen. En mijn verplichtingen jegens u, maar ook jegens mijzelf, eisen dat ik het goede voor u zoek.” Hij geeft hen de verzekering dat hij met geen ander doel gekomen is. Hij zegt het goede voor de stad Mensenziel te zoeken en niet voor zichzelf. Hij zegt verder hoe hij zal tonen dat ze nog groter en heerlijker kan worden dan ze al is. Hij wil tonen hoe de stad verlossing kan krijgen. Hij zegt verlossing te kunnen geven van de jammerlijke slavernij waarin de stad terneerligt zonder het te bemerken. “Wat is dat dan?” zo spreekt men vanaf de muren bij de Oorpoort, “Alstublieft zeg het ons.”
En dan gaat Diabolus verder met zijn vleiende rede vol leugen en bedrog. Hij zegt dat Koning El-Schaddaï groot en machtig is, maar dat zijn woord niet waarachtig is. “Wat hij u aandoet is niet in uw voordeel. Hij dreigt u met straffen die onwaarachtig zijn. En die hij niet ten uitvoer zal leggen. Hij verbiedt u zaken die zwaar zijn voor u om te dragen. Hij laat u leven in een staat van slavernij. Hij wil u angst inboezemen voor de straffen waarmee hij dreigt en dat nog wel voor zo’n kleine overtreding. U mag niet eten van een boom, een enkele vrucht. Het is een onwaarachtige dreiging, maar daarbij zijn het ook onredelijke, duistere en onverdraaglijke wetten die hij u opgelegd heeft. Het zijn onredelijke wetten, want hij spreekt van zulk een verschrikkelijke straf, namelijk: de dood. En dat voor het begaan van zo’n kleine overtreding, het grijpen naar een enkele appel.
Het zijn duistere wetten die hij u opgelegd heeft. Want enerzijds mag u van alles eten en anderzijds wordt opeens zo’n enkele boom uitgesloten. Het zijn tenslotte ook vooral onverdraaglijke wetten. Want die vrucht die hij u nu verbiedt, geeft juist zoveel. O, daardoor kunt u die voorrechten nu niet krijgen die u wel zou kunnen krijgen mits u die vrucht maar nam. Daardoor kunt u krijgen wat u mist en wat El-Schaddaï wel heeft, namelijk: de kennis van goed en kwaad. Zou men dat liever ook niet bezitten? En ziet u niet dat u het mist? Zou u zo verstandig ook niet graag willen worden?” Zo weet Diabolus zijn vleiende redevoering met schone woorden op te voeren.
Hij eindigt zijn redevoering tenslotte met: “O gij inwoners van de beroemde stad Mensenziel, om meer in het bijzonder tot u zelf te spreken, ge zijt geen vrij volk. Ge wordt in knechtschap en slavernij gehouden. En dat door geen andere hinderpaal dan een ernstige bedreiging. Waarvoor geen andere grond wordt opgegeven dan een: “Zo wil ik het hebben en zo moet het zijn.” Is het dan niet naar te moeten denken dat deze zelfde zaak die u verboden is, indien ge ze doen mocht u tot wijsheid en eer brengen zou? Want dan zullen uw ogen geopend worden en ge zult als God zijn. “De zaken nu aldus staande,” zei hij, “moet gij dan niet toestemmen dat ge kwalijk door enige Vorst in groter slavernij en knellende dienstbaarheid kon gehouden worden dan waaronder ge heden ten dage leeft? Ge wordt overheerst en ligt in velerlei ellenden, zoals ik u duidelijk getoond heb. Want welke slavernij is groter dan blind te worden gehouden? Zal u de rede zelf niet leren dat het beter is ogen te hebben dan die te missen? En is het niet beter in vrijheid rond te lopen dan in een donkere stinkende spelonk te zijn opgesloten?” Zo besluit Diabolus zijn toespraak die in wezen gericht is tegen de heerlijke heerschappij van El-Schaddaï over de stad Mensenziel. En de stad Mensenziel hoort het aan!
Onderwijl is vanuit de hinderlaag Tisiphone gereed om een pijl op zijn boog te leggen. Deze boze, verraderlijke geest schiet een pijl af en treft kapitein Tegenstand in het voorhoofd. Dodelijk verwond stort hij terneer over de muur. Hij is de enige krijgsman in de stad Mensenziel. En als hij gedood is en dat met verwondering in de stad Mensenziel gade geslagen wordt, dan ontzinkt ieder de moed om maar enige tegenstand te geven. Dan zijn de gevolgen voor de stad Mensenziel verschrikkelijk. Onderwijl gaat Kwaderust van de gelegenheid gebruik maken om ook een redevoering af te steken. Nu er beroering is, wil hij hetgeen in verzet zou kunnen zijn graag sussen. Hij geeft een compliment aan de bewoners van de stad Mensenziel voor hun aandachtig gehoor dat ze zijn meester hebben gegeven. Hij haalt hen over om de goede raad die ze nu hebben gekregen toch vooral niet in de wind te slaan. “Mijn meester,” zo zegt hij, “heeft grote liefde voor u. Hij riskeert de toorn van El-Schaddaï om uw welzijn te zoeken. En de waarheid van zijn woorden wil ik graag bevestigen. Ligt ze al niet in de naam van de boom waarvan u niet zou mogen eten? De boom der kennis des goeds en des kwaads. Zou ze u dan niet verstandig maken en u geven wat u nu mist? De naam van de boom is in tegenspraak met het verbod wat u gekregen hebt. Zie toch die veelbelovende vrucht. Dat is de weg om meer wetenschap te krijgen. Neem toch en eet.” En de inwoners van de stad doen dan wat hen aangeraden is door Diabolus en Kwaderust.
Ondertussen heeft er nog een sterfgeval plaatsgevonden. Opeens zeeg daar de heer Oprecht die ook op de wallen stond, ineen. Wat was toch de oorzaak van zijn dood? Ook een pijlschot van Tisiphone? Of is hij getroffen door een beroerte? Nee hij is bezweken aan de stinkende adem die van Kwaderust uitging. In ieder geval de heer Oprecht ligt zieltogend terneer en sterft. Twee doden zijn er in de stad Mensenziel als de stad zich gewillig onderwerpt aan Diabolus. Eerst heeft men naar hem geluisterd. Vervolgens heeft men gezien naar die begeerlijke vrucht en is men bekoord en verleid. Men heeft na overleg gegrepen en gegeten van de vrucht. De poorten van de stad worden nu wijd open gezet voor Diabolus en al zijn aanhang. Het zijn inzonderheid de Oogpoort en de Oorpoort die opengezet worden. Diabolus en zijn gevolg kunnen vrij binnen trekken. El-Schaddaï’s wetten worden vergeten. Er gaan nu grote veranderingen plaatsvinden in het midden van deze stad.
Toepassing
Ik wil nu de toepassing van deze gelijkenis, van deze allegorie, maken ook voor ons en onze tijd. Het tekent in beeldspraak wat er geschied is bij de zondeval. Daar liggen veel lessen voor ons in, ten aanzien van het werk wat Diabolus deed en nog doet. Want zijn natuur is niet veranderd. Niet voor niets heeft Petrus gezegd: “Zijt dan nuchteren en waakt, want uw tegenpartij, de duivel, gaat om als een briesende leeuw zoekende wie hij zou mogen verslinden.” Zo gaat de duivel als een tegenpartij van de mens nog rond om z’n prooi te verslinden. Wij zien hem getekend, in het gedeelte wat we overdachten, als een vijand van God en van Zijn heerschappij. Maar ook als een moordenaar van de ziel. Hij heeft het nu gemunt op Gods schepping. Ja hij heeft het gemunt op onze ziel. Hij heet een moordenaar der ziel te zijn. Christus zelf heeft hem ‘een mensenmoorder van de beginne’ genoemd.
Wij zien in deze geschiedenis hoe de duivel zich graag vermomt. Hoe hij niet graag komt zoals hij is. Hij komt graag op een vertrouwde manier. Hij komt graag op zulk een wijze dat we niet meteen bang voor hem zijn. om zo maar ingang bij ons te krijgen. Merkt u niet dat de duivel zijn aanslagen vaak zo vermomt dat ze van de kant komt waar u het niet van verwacht had? Dat ze soms komt van de kant van mensen waar u het niet van verwacht had? Dat ze komt van mensen die u bijvoorbeeld liefheb? Ja dat ze zelfs komt van mensen die de Heere vrezen? Niemand is te goed om als een instrument in de handen van de duivel gebruikt te worden, dat wil zeggen gebruikt te worden in de strijd van de satan tegen God en de komst van Gods Koninkrijk.
Heeft de Heere Jezus daarom zelf tegen Petrus niet gezegd: “Ga weg achter Mij satanas, want ge verzint niet de dingen die Godes zijn, maar die der mensen zijn”? Hij zegt tegen de discipelen: “Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert ze niet.”
Tegenstand van het werk Gods komt van een zijde waarvan je het niet zou verwachten. En zeker na de zondeval is de werkelijkheid ervan zo verschrikkelijk doorgedrongen in aller mensenhart. De duivel vindt telkens overal gewillige dienaren, die doen wat hij wil. Maar als het dan gaat om ons; van welke kant moeten we de aanvallen dan verwachten? Wie hebben het gemunt op de ondergang van onze ziel? Want daar zitten twee waarschuwingen in. De eerste waarschuwing is dat je op moet passen geen instrument te zijn in de handen van de duivel. We zijn daar geen van allen te goed voor. Daarom moeten we ons afvragen of hij de kans krijgt om ons te gebruiken. Laten we bidden dat we de wil des Heeren mogen doen en niet die van de duivel. Dat we spreken zoals God wil en niet zoals de duivel wil. En als we het goed nakijken, zien we iedere dag wel gebeurtenissen en weten we wel gesprekken waarvan we later denken: “Heb ik toen wel gedaan wat God wilde? Of heb ik gedaan en gesproken zoals de duivel het fijn vindt?” Dan mag een ieder zichzelf wel nauw onderzoeken wie we de kans geven om ons te gebruiken. Dit is de ene kant.
De andere kant is van welke kant de verleiding voor mij komt. Want de verleiding komt niet alleen van binnenuit, maar ook van buitenaf. De vraag is: Wie kunnen mij als een instrument van de duivel belagen om me tot kwaad te verleiden? Dat komt vaak van kanten waar je het niet van verwacht, omdat de duivel zich zo graag vermomt. Zo kwam hij ook naar de stad Mensenziel, zo kwam hij ook naar Adam en Eva in het Paradijs. Hij kwam in de slang, met wie Adam en Eva vertrouwelijk omgingen. De slang was immers voor de zondeval een beest dat ze konden liefkozen, zoals ze alle andere dieren konden liefkozen.
De duivel vermomt zich graag. De apostel Paulus zegt zelfs wel: “Als een engel des lichts.” De duivel komt dan zelfs wel met bijbelteksten. En dat is juist de schrik van Gods kinderen, van bekommerde zielen, als ze wel eens vertroost worden. Ze vragen ze zich dan af of het wel van de Heere is en of ze zich niet bedriegen. Maar hoe doet de duivel het dan als hij komt als een engel des lichts? We mogen dan niet zeggen dat hij niet altijd te herkennen is, want zijn werk is toch wezenlijk verschillend aan het werk Gods. Al vermomt hij zich nog zo prachtig en al komt hij dan als een engel des lichts, hij zal nooit God verheerlijken. De duivel zal ook nooit Christus verheerlijken. Hij trekt juist met al wat hij doet de mens bij God vandaan. Hij trekt altijd bij Christus en de zaligheid vandaan. Hij werkt maar één kant uit en dat is nooit naar God toe, hoewel God altijd die listige aanslagen van de duivel weer in weet te passen in Zijn bestel. En als iemand een prooi van de duivel dreigt te worden, dan kan God door genade, door die aanvallen, een ziel te meer naar Zich toetrekken. Hij doet ze rust en veiligheid zoeken waar ze alleen bij Hem te vinden is, bij Hem, Die sterker is dan de duivel.
De volgende les die we mogen trekken is dat de duivel graag met leugen en bedrog komt. En dan in de vorm van vleierij. Wij moeten altijd op onze hoede zijn als iemand ons gaat vleien, als iemand heel aardige dingen tegen ons zegt, die de persoon zelf nog zou kunnen menen. Het zou zelfs uit een oprecht hart voort kunnen komen. Maar toch moeten we weten dat dan juist de duivel op de loer ligt, omdat de duivel zelf graag onze hoogmoed voedt. Hij wil dat wij de waarheid niet meer zien; dat we niet meer onder ogen zien wie we zelf zijn. Dan zien we ook niet meer wie God is en wat de wil van God is. De vleiende taal verblindt de mens. Die streelt de mens en voedt zijn hoogmoed. En daardoor heeft de duivel te meer ingang in ons leven. Vleiende taal, leugen en bedrog zijn instrumenten die de duivel graag gebruikt.
Vervolgens brengt de duivel zijn leugen als waarheid. Dat moeten we nooit vergeten!
U weet dat de communisten een tijdschrift hebben dat ‘De waarheid’ heet. En er is op godsdienstig terrein zelfs een tijdschrift dat ‘De echte waarheid’ heet. Maar dat tijdschrift staat vol met leugen en bedrog. De leugen dient zich altijd aan als waarheid. De leugen komt niet als leugen, want wie zou ze dan geloven! En daarom alles wat zich als waarheid aandient, mogen we niet als waarheid accepteren. Dan waren die mensen in Berea wel verstandig. Zij onderzochten of deze dingen alzo waren. En toen kwam de waarheid. Paulus bracht de waarheid Gods, de waarheid die naar de godzaligheid is. Maar evenwel men onderzocht en dat is onze taak ook. Wij moeten de Schrift kennen en wij moeten onderzoeken of de waarheid die wij horen de waarheid ook is; de waarheid die naar de godzaligheid is en waarin geleerd wordt dat God de Waarheid is. God is waarachtig en alle mens leugenachtig. En Christus zegt: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven.’ En dat houdt tevens in dat bij de mensen de waarheid van zichzelf niet is. En wat voor wind van leer er dan ook waait, we hebben het wel te onderzoeken en te toetsen aan de waarheid van het Woord des Heeren.
Een andere les die we hier nog zien liggen is: Kwaderust die meekwam met Diabolus. Waarom moest Kwaderust bijstaan in moeilijke zaken? Omdat hij moest sussen en geruststellen. Laten we maar bang zijn voor Kwaderust. Kwade rust is iets dat veel gevonden wordt onder de mensen. Het is een onheilige rust in de zonde. Het is de rust van de heerschappij van de duivel. In een gelijkenis staat daarvan geschreven: “Wanneer een sterk gewapende zijn hof bewaart, is al wat hij heeft in vrede.” Dat is als een mens rustig doorleeft als hij onbekeerd is, terwijl de zonde heerschappij heeft. Maar die mens ziet, voelt en kent het zo niet.We denken dat er dan beter heilige onrust kan zijn. En heilige rust komt er nooit dan na heilige onrust. En daarom mag het een bemoediging zijn als er onrust in uw hart is. Om te weten dat alleen in die weg de heilige rust zal komen. Daar gaat het vanzelf later in dit boek nog veel meer over.
Dan nog een volgende les: Hoe begint het als de stad Mensenziel verleid wordt om de poorten open te zetten voor Diabolus? Zie eens waar de eerste aanval op gericht is: Diabolus trekt naar de Oorpoort. Daar wordt de aanval ingezet. Daar komt de taal van de aartsleugenaar tot de stad Mensenziel. Zo legt de duivel het nog dikwijls aan. En wat doet de stad Mensenziel? Daar komen de hoofden boven de muren uit. Men gaat luisteren bij de Oorpoort. Men luistert naar wat de boze te zeggen heeft. Brakel schrijft daarover: “De beste manier om de aanvallen van de duivel af te slaan is om niet naar hem te luisteren.” Om de satan geen gehoor te geven is geen gemakkelijke zaak. Maar het is wel de beste wijze om met de duivel niet te gaan argumenteren. We redeneren o zo licht met hem. Op de gezelschappen in Rijssen zei men vroeger wel: “En dan komt die duivel en dan geven ze hem nog een stoel ook!” Ze bedoelden eigenlijk: Dan gaan ze nog in gesprek ook. We zouden eigenlijk, daar waar hij komt, hem al moeten tegenstaan door hem geen gehoor te geven en veeleer het Woord van God gehoor te geven. Hoe kan de duivel bijvoorbeeld na een avondmaalsbediening alles overhoop halen, als de Heere de ziel liefelijk omhelsd heeft. Als dat gebeurd is het goed om psalmen te zingen, want daar kan de duivel niet tegen. Daar gaat hij voor op de loop. Zo te handelen is wijsheid. Niet zo te handelen dat men gehoor geeft aan de listige aanslagen van de boze, maar het Woord der waarheid te openen en de waarheid in de mond te nemen. Om die waarheid naar de wil des Heeren zelfs te bezingen. De aanvallen komen dus in het bijzonder bij de Oorpoort. En daar waar men de leugen gehoor gaat geven, begeeft men zich in groot gevaar.
Een volgende les is dat de duivel prachtige dingen belooft. Hij belooft welvaart en voorspoed, ja hij belooft zoveel zegeningen. Hij weet zelf best dat hij het niet geven kan en dat hij het nooit geven zal. De duivel is net als die koning die een smid beloonde. Die smid gaf al zijn geld, tijd en vaardigheid aan het smeden van een prachtige ketting, zo één als er nog nooit gemaakt was.Toen die ketting klaar was ging hij hem zijn vorst aanbieden. Toen nam die vorst de ketting en bond er de smid voorgoed mee vast. Zo beloont de duivel zijn onderdanen die hem zijn leven lang dienen. Hij kan allerlei schoons beloven, maar hij is het juist die van de vrijheid beroofd heeft in het paradijs. Hij is het die de mens in slavernij der zonden houdt. Hij stelt zichzelf voor als iemand die de waarheid spreekt. En hij stelt God voor als iemand die de leugen spreekt. Nu moet u eens kijken hoe dat ingevreten heeft in ’s mensen bestaan. Van nature geloven we allemaal dat God liegt. Als het erop aan komt geloven we Gods Woord niet. Ook al is het groot als we een historisch geloof hebben en er nog enige kenmerken zijn dat Gods Woord beslag legt op ons leven.
Ik vergeet nooit die dag dat we uit de kerk kwamen na een heel ernstige predikatie, waarin het ook ging over de toorn van God, die rechtvaardig is. Toen we uit de kerk kwamen hing er een zware onweersbui boven de kerk. Alle mensen keken naar boven, naar die dreigende lucht. Alle mensen gingen angstig voor die onweersbui gehaast en stil naar huis. Toen ging het even door ons heen: iedereen gelooft dat er onweer komt, maar wie gelooft er nu in het oordeel dat komt? Want als je daarin gelooft dan zou je dat ook aan je leven kunnen zien. Dan staat je leven in het licht van het rechtvaardig oordeel Gods dat je kan treffen. Dan zijn we er mee bezet of we die welverdiende straf wel kunnen ontgaan. Of er nog wel een weg voor ons is om tot genade te kunnen komen. Als we het Woord eens echt gingen geloven, wordt het waarheid voor heel ons leven. En dan komt dat tot uitdrukking in heel ons bestaan. We geloven het Woord van God zo gemakkelijk niet. Weet u wie daar juist achterkomen? Gods kinderen. Wat zijn er niet veel tijden dat ze de influisteringen van de duivel gelijk geloven. Men luistert ernaar en hecht er waarde aan. Maar het Woord des Heeren wat soms nodigend, bestraffend, ontdekkend en vertroostend is, daar kan maar men geen geloof aan hechten. Onze natuur is niet meer om te geloven. Asaf zegt ervan: ”Ik was van mijn verstand beroofd. Ik heb Gods waarheid niet geloofd. Maar was door mijn verwaande geest, bij U een onvernuftig beest.” En een ieder die de Heere leert vrezen en zichzelf leert kennen zal het belijden.
Wij hechten zo gauw geen waarheid aan hetgeen God zegt. Maar de Heere kan het wel zo openbaren dat het waarheid is. En daar moet die verklager der broederen wijken. Daar wordt die aartsleugenaar ontdekt. Dan is het net of die tekst armen heeft ( aldus Bunyan). En zo komt het Woord des Heeren als God door Zijn Geest overtuigt van de waarheid daarvan. Dan vat het Woord ons in plaats van dat wij het Woord vatten. Dan neemt en dan draagt het ons, omdat God spreekt. God wil door Zijn Geest overtuigen van de waarheid. Onze vaderen hebben het ook geweten als ze in artikel vijf van de Nederlandse Geloofsbelijdenis schrijven: “Dat wij dat Woord aannemen, niet zozeer omdat de kerk zegt dat het de waarheid is, maar omdat de Heilige Geest in onze harten getuigt dat het Goddelijke Geschriften zijn.” Dat is die wondere overtuiging waar de duivel echt niet tegenop kan. Het is onwederstandelijk wat de Heere doet.
Wat stelt de duivel God toch tot een leugenaar. En wat doet hij voor alsof hij de waarheid spreekt. Maar hij is de vader der leugenen. En de Heere is de God der Waarheid. De duivel doet het voorkomen of God onrechtvaardig is. Zo heeft hij het in de zondeval gedaan. Hij sprak daar over een ‘kleine zonde’. De duivel verkleint de zonde zo graag. De natuurlijke mens doet precies eender. We zeggen zo gauw dat we het ook niet konden helpen. We verontschuldigen, verkleinen de zonden en zwakken ze af. We willen ze het liefst maar vergeten en er niet meer aan denken. Zo handelen wij met de zonden. We schrijven het allemaal in het vergeetboek. Maar bij God is een gedenkboek. God vergeet het niet. En als we onze zonden echt leren kennen dan leren we dat één zonde ons helwaardig maakt. Waarom? Omdat het zonde tegen God is. Dan zien we dat we gezondigd hebben tegen een Goede, Heilige en Rechtvaardige God. Bij God bestaan er geen kleine zonden. Die ene daad van de zondeval, dat is een daad geweest van gruwelijke hoogmoed. Een daad waarin men God tot een leugenaar stelde. Is dat klein? Dat is een daad geweest waarin men de dienst aan God opzegde. Dat is een daad geweest waarin men zijn hoogmoedige hart volgde en zo van God afviel. Erskine zegt in één van zijn preken: “Eén afzwervende gedachte, waardoor we God niet bedoelen maakt ons helwaardig, want het is opstand tegen God.”
Er is geen kleine zonde. Maar de vader der leugen wil zo graag harde gedachten van God voeden bij de mensen. Dat doet het Woord des Heeren niet. God is niet onrechtvaardig, maar wij zijn de vader der leugenen toegevallen. Daarom moest kapitein Tegenstand sneuvelen. Hij is op een onverwacht moment gedood. Zo wordt onverwacht de tegenstand gebroken. En de gevolgen daarvan hebben zich uitgestrekt over alle mensen. Van nature is er geen tegenstand meer tegen de duivel. De mens staat God tegen. Maar daar waar God Zijn werk verheerlijkt en waar een zondaar toch weer een kind des Heeren mag worden, komt tegenstand tegen de zonde. De duivel is er dan altijd op gericht om die tegenstand tegen de zonde eerst te breken. De tegenstand om te zondigen kan hij niet velen. En dan moeten Gods kinderen altijd zeggen: “Kon ik de zonden maar eens tegenstaan.” De kracht van de strijd tegen de zonden moeten we ook niet in ons zelf zoeken, dan verliezen we het iedere dag weer. We moeten onze knieën buigen en vragen of God ons in die strijd kracht wil geven. Want wat komt het openbaar dat het bij ons door de zonden verbroken ligt.
Ook Oprechtheid zeeg ineen door de giftige, stinkende adem van Kwaderust. Ja, oprechtheid is de mens ook kwijt door de zondeval. Er is geen oprechtheid meer voor God, de eerlijkheid is hem ontnomen. De mens is in de macht van de vader der leugenen, ook zelf een leugenaar geworden. We hopen dat de Heere maar eens bloot zal leggen, in het hart van een ieder van ons, wat onze staat is geworden door de zonde. Dat kan moedeloosheid scheppen, maar het is te hopen dat het meer met zich brengt. Dan mogen we moedeloos worden ten aanzien van onze verschrikkelijk staat van slavernij in de dienst van Diabolus. Maar de Heere ontdekt het altijd om zulk een zondaar uit de macht van de duivel te verlossen. Dat is het doel van het werk Gods. Daar is hulpe besteld bij een Held en Die is machtig om te verlossen. Dat is Vorst Immanuel. En daar hopen we nog meer van te horen.
Voor ieder die last heeft van Diabolus zingen we nog uit psalm 35 : 1