Bij de Karmel
Wat doet nog denken aan Elia’s dagen,
toen hier Gods altaar vlijtig werd hersteld
door deze Godsman, die om vuur dorst vragen,
toen mens en dier door droogte werd gekweld?
Wat is er over van de milde regen
die de profeet aan Achab had voorzegd
en die God gaf als diep verbeurde zegen
na ’t zevenvoudig bidden van Zijn knecht?
Hier zie ik toch een wolkje als een hand:
in ’t kerkje aan de bergvoet, neergezeten,
verdrietig om de remonstrantse predikant,
zie ik dat op de muur geschreven staat:
Gij zult – zo zegt God – Zijn Naam Jezus heten,
want Hij verlost Zijn volk van al hun kwaad.
Toelichting
Als je aan de voet van de berg Karmel een kerkje ziet staan, waar een Joods-christelijke gemeente samenkomt, klopt je hart met een extra verwachting. Je gedachten gaan terug naar de tijd van Elia toen hij op de Karmel het volk samenriep, met alle Baälpriesters, om te zien wie nu de ware God is, de HEERE, of Baäl. Er werden altaren gebouwd en de god die door vuur zou antwoorden en het offer verteren, zou de ware God zijn. Het volk heeft, toen de HEERE door vuur antwoordde, de Baälpriesters gedood en geroepen: ‘De HEERE is God!’ Zou er hier nog iets van zichtbaar zijn? En dan die milde regen die na drie-en-een-half jaar droogte toch kwam, ook al had niemand dit verdiend? Ik heb in het kerkje een dienst bijgewoond, waarin een Amerikaanse professor verkondigde dat God alles kan, behalve een mens bekeren. Dat moet je zelf doen, zo was zijn boodschap. Teleurgesteld heb ik hem erover aangesproken, zijn boodschap over een onmachtige God en een almachtige mens. En toen kreeg ik toch nog een bemoediging. Niet van hem, maar van de Hebreeuwse tekst die groot aan de muur hing. Het was een vertaling in het Hebreeuws van de Griekse woorden uit Lukas: ‘En gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden’ (Matth.1:23). Dat moeten Joden daar lezen en leren en dat moeten en mogen wij allemaal leren: er is zaligheid voor allen die de Heere Jezus verlost van hun zonden!