Banyas

Banyas

Bij Banyas, waar de grote watervallen,
gevoed uit Hermons bergen, in een stroom
met luid gedruis hun krachten samenballen,
word ik vervoerd naar vroeger en ik droom
van David, die werd opgejaagd door mensen,
maar dorstte naar Zijn God, zoals een hert,
dat smachtend schreeuwde in hartstocht’lijk wensen
naar waterstromen. Maar zijn dorst hier werd
door niets gelest. God scheen van hem geweken.
Zijn bitt’re tranen werden hem tot drank.
Dit zilte nat kan niemands droefheid breken.
Ze werd vergroot door ’t denken aan ’t geklank
van vreugdezang van vroeger, toen God loven
zijn feest was, bij Gods kind’ren, in Zijn huis.
Maar waar hier ruisend water stort van boven
in diepe kolken, zuchtte hij om ’t kruis
dat God hem opgelegd had. In zijn klagen
heeft hij zijn ziel toen uitgestort voor God,
een neergebogen ziel, die Hem mocht vragen
verlost te worden en te hopen op
zijn God alleen. Hier heeft hij bij de bronnen
van de Jordaan, aan Hermons voet gestaan,
waar hij zich, door Gods stromen overwonnen,
in roepend’ afgronden teloor zag gaan.
Toch mocht hij toen ook op Gods goedheid hopen,
ja, zingen van Zijn goedertierenheid
zelfs in de nacht. God deed Zijn hemel open
voor zijn gebed, zijn vijanden ten spijt.
Hij mocht tot God, de God zijns levens vluchten
en sprak tot Hem: Mijn Steenrots, waarom ga
ik in het zwart, moet ik mijn vijand duchten?
Waarom vergeet U mij, die niet meer sta,
maar door een laffe doodsteek lig te sterven;
de vijand heeft mijn beenderen verwond
in ’t honend spreken: “Wat doet God u erven?
Waar is uw God? Waar vindt uw hoop haar grond?”
Hier heeft ook David tot zijn ziel gesproken:
“Wat is de onrust waardoor je bezwijkt?
Hoop toch op God, je heil is al ontloken.
Je zult Hem loven, Die je ziel verrijkt
met nieuwe hulp. Hij zal je ziel bevrijden.
Steeds troost Zijn aangezicht, Hij is mijn God!”

En ik ontwaak, verwonderd om Gods leiden
van mij, door Davids psalm, naar heilgenot.

Toelichting
Wie bij de watervallen van Banyas komt, kan zich niet onttrekken aan de gedachten over Davids vluchten en hoe hij dit ervaren heeft. Je vindt hier in ieder geval de omstandigheden die de dichter van Psalm 42 gebruikte als beelden voor de toestand van zijn ziel. Ik zag in mijn gedachten hier David troost zoeken. De waterstromen, waar een dorstig hert naar verlangt, zijn  hier overvloedig, maar de dorst naar God wordt hierdoor niet gelest. Zijn bittere tranen zijn een uiting van zijn herinnering aan de liefdevolle samenkomsten bij Gods altaar. Ruisend water en diepe kolken tekenen voor hem Gods toorn, die zijn ziel doet neerzinken in aanvechtingen. God laat zijn vijanden over hem heersen. God lijkt hem te vergeten, maar toch mag hij hier, aan de voet van de Hermon, weer op God hopen en zingt hij zijn verwachting uit in de nacht van zijn ziel. Hij hoopt op Gods goedertierenheid en vlucht tot de God van zijn leven, Die zijn Steenrots is.  Al voelt hij zich stervende door de doodsteken van zijn vijanden, toch mag hij door alles heen zijn blik vestigen op de grond voor zijn verwachting: in God alleen is zijn heil.

Stond ik daar in Banyas wegdromend in het verleden, met mijn gedachten bij David in zijn nood, verwonderd kwam ik terug in het heden, om temidden van moedbenemende omstandigheden, te ervaren hoe we door Gods Woord onverwacht getroost mogen worden door Zijn heil.