Aandacht voor Ridderus
(Recensie september 2009)
Professor van der Linden heeft eens geschreven dat Franciscus Ridderus een ‘aparte, belangwekkende figuur’ was, die verdiende nader bestudeerd te worden, en dat in verband met een dreigende ‘niet-verdiende vergetelheid’ van zijn geschriften. Deze woorden hebben ds. G. Schaap aangezet tot een studie, die voltooid is in een proefschrift met promotie aan de Theologische Universiteit in Apeldoorn.
Een bekende oudvader
De geschriften van Ridderus komt men in catalogi van antieke theologische boeken regelmatig tegen; toch is de prijs nagenoeg altijd hoog en dat leert ons twee zaken: Er zijn nog veel geschriften van hem in omloop en daarnaast zijn ze zeer gewild. Onbekend is hij onder de liefhebbers van de kerkgeschiedenis dus zeker niet en dat kan al helemaal niet meer, nu op drieërlei wijze uitvoerige aandacht aan zijn persoon en werk gegeven is. Ing. H.J. Postema publiceerde in 2005 zijn studie Strijder op de middenweg (Kampen 2005). In hetzelfde jaar in er een congres belegd door de Stichting Studie der Nadere Reformatie, waarvan de lezingen zijn samengebracht in het Documentatieblad van die stichting (30e jg. Nr.1). Daar volgde dan in 2008 deze dissertatie op.
De vrees voor vergetelheid is nu wel weggenomen. Veel zaken uit zijn leven zijn op schrift gesteld, maar de beoordeling ervan heeft, tot op de promotieplechtigheid toe, aanleiding gegeven tot een soms felle discussie. Het belangrijkste meningsverschil betreft de plaats die Ridderus innam in de beweging van de Nadere Reformatie. Niet iedere oudvader uit de 17e eeuw valt gelijkelijk binnen de grenzen van deze beweging als de definitie van de SSNR wordt gehanteerd, ook al had hij een eervolle plaats in de ‘Bibliotheek van oude schrijvers’ van W. van Gent. Of hij een plaats verdiende onder de oudvaders met een praktikaal-bevindelijk inslag, die ds. Van der Haar in zijn ‘Schatkamer’ verzamelde, zal overigens altijd buiten de discussie blijven.
Geen biografie
Dr. Schaap geeft in zijn proefschrift een prachtig overzicht van onderwerpen waarover Ridderus publiceerde. Wie het opslaat, zal zich afvragen waar deze encyclopedische geleerde predikant niet over schreef. Niet alleen komen alle aspecten van het geloofsleven aan de orde, waaronder de gemeenschap met Christus en het werk van de Heilige Geest, maar ook zijn Schriftvisie en zijn opvatting over de prediking, de praktische vroomheid en de sacramenten. Het christelijke leven wordt bezien ten aanzien van de standen, maar ook ten aanzien van de levensstijl: kleding, haardracht, pronken, maaltijden, drinkgelagen, dansen en andere vermakelijkheden. De opvatting van Ridderus hierover kan men in dit proefschrift in het kort vinden samengevat. De Rotterdamse predikant bleek als pastoraal-psycholoog ook leiding te kunnen geven in allerlei bestrijdingen. Zijn opvattingen over de dood en over de toekomst krijgen aandacht en ook wordt uitvoerig ingegaan op zijn reformatiepunten die van belang zijn voor de plaats die Ridderus volgens dr. Schaap innam in de beweging van de Nadere Reformatie.
Ongetwijfeld is deze studie, met een uitvoerige bibliografie, een interessant naslagwerk. Toch is hierdoor het boek van Postema niet overbodig geworden. Wat de biografische gegevens van Ridderus betreft, daarmee heeft hij geen vier pagina’s gevuld. Voor bepaalde gebeurtenissen, zoals de confrontatie met Koelman, zal men bijvoorbeeld toch nog te rade moeten gaan in het Documentatieblad van de SSNR. Ander biografische bijzonderheden kwamen in de kleine lettertjes terecht. Graag had ik overzichtelijk gehad wanneer en waarom Ridderus over bepaalde onderwerpen publiceerde.
Geen toneel
Veel aandacht geeft dr. Schaap aan de bekende Samenspraak over de Tafel des Heeren tussen Maria, Martha en Lazarus die Ridderus publiceerde en de kritiek die hij kreeg met name op wat hij Martha in de mond legde. Hoe men ook denkt over de literaire vorm van een samenspraak, we moeten geen verwarring stichten door dit als ‘een verantwoorde vorm van toneel en een goed alternatief voor hen die werelds vermaak afwezen’ te benoemen, zoals Exalto doet, die door Schaap geciteerd wordt (p. 80, noot 201). Tussen toneelspel en een geschreven samenspraak zitten diepgaande verschillen die we niet moeten wegstrijken.
Ridderus stelde zich, wat de praktijk der godzaligheid betreft, in veel opzichten duidelijk op in de lijn van Perkins, Teellinck, Voetius en Wittewrongel, van wie hij volgens Schaap nogal eens afhankelijk is.
Mogelijke vertekening
Tijdens het lezen van het goed verzorgde en gebonden proefschrift kan soms de vraag rijzen of de auteur Ridderus wel recht deed in het weergeven van zijn opvattingen. Door de gevolgde werkwijze vind je steeds een samenvatting van wat Ridderus over een onderwerp schreef. Wel is geprobeerd daar ook de geschriften bij te betrekken waarin hij eenzelfde onderwerp aan de orde stelde, maar dan toch bemerk je dat een samenvatting al gauw geweld doet aan genuanceerde opvattingen en dat de neiging er is om bepaalde zaken vanuit onze tijd in te kleuren.
Het prikkelt bijvoorbeeld om zelf te gaan onderzoeken hoe Ridderus over de doop dacht, als je op de ene plaats in deze dissertatie leest: “De vereniging met Christus vindt reeds plaats door de doop, waarbij men Jezus aandoet,” (p. 28), terwijl hij twee pagina’s verder schrijft: “Een christen verenigt zich door het geloof met Christus, waardoor hij met Hem verbonden wordt en deelgenoot wordt van Zijn gaven (p. 30).
Ook als je leest dat de doop de wedergeboorte verzegelt (p. 103) en dat er op grond van het geloof gedoopt wordt (p. 107,108) en op een andere plaats dat de doop plaatsvindt op grond van het genadeverbond (p. 112,113), dan vraag je je af wat Ridderus nu werkelijk geleerd heeft.
Alles in dit boek nodigt eigenlijk uit om Ridderus’ geschriften zelf ter hand te nemen. Tolle lege.
Naar aanleiding van: Franciscus Ridderus (1620-1683), een onderzoek naar zijn theologie, bronnen en plaats in de Nadere Reformatie, dissertatie door G. Schaap, Ver voor Ned. Kerkgeschiedenis, Gouda 2008
Drs. C.J. Meeuse