Waarom naar Israël?

Waarom naar Israël? 

Waarom maak jij die grote reis naar Israël?
Ken je de dwaasheid van de pelgrims wel,
die daarheen reisden, door de eeuwen heen,
om heil te zoeken bij een hout of steen?

Waarom toch reis je naar Jeruzalem?
Zoek je er dan toch nog een blijk van Hem,
Die daar verstoten werd en haar verliet?
Ging dan de schaduw niet door ’t Licht teniet?

Ik zoek geen heilig land om te aanbidden,
geen aards Jeruzalem, dat niet beklijft,
maar ’t volk! dat Christus eenmaal in Zijn midden
gehad heeft en nog steeds afkerig blijft.

Opdat – door Woord en Geest – Hij Isrêl thuis zal halen
in dat Jeruzalem, dat uit de hemel neer zal dalen.

Toelichting

Het was op 12 juni 1995 dat ik mijn eerste reis naar Israël maakte. Het was nooit in mijn hoofd opgekomen om vliegreizen te maken en nog minder om het land Israël te gaan bezoeken. En daar zaten we dan toch opeens in een vliegtuig op weg naar Tel Aviv. Het was vanzelf niet zomaar uit de lucht komen vallen. Als deputaatschap voor Israël hadden we er al verschillende contacten. Een student in Tel Aviv functioneerde voor ons als verkenner en na alle bezinning was het nodig om tot concrete stappen over te gaan en onze contacten te bezoeken. Enkele deputaten hadden al een reis gemaakt en het was inderdaad nodig dat ik als voorzitter, om leiding te kunnen geven, daar ook een verkennende reis zou maken. Het is een indrukwekkende reis voor me geworden, maar daarover hoop ik in de toelichting bij andere gedichten nog wel iets te schrijven. Wat dit gedicht betreft, het werd geboren in het vliegtuig. Ik had kort voor vertrek een bericht gekregen van een geliefd familielid, die me verbaasd afvroeg wat ik nu toch in mijn hoofd haalde. Wilde ik me voegen bij de rij van pelgrims die daar hun godsdienst zochten op te vijzelen? Geloofde ik ook al in heilige plaatsen? Meende ik ook vromer thuis te komen door het bezoeken ervan?

Op de achterkant van een sigarendoosje – je mocht toen nog roken – schreef ik toen dit gedicht. In de eerste twee coupletten van dit sonnet verwoordde ik de vragen die me gesteld werden. In het woord schaduw gaf ik aan dat alles van het Oude Testament slechts schaduwen waren en dat we nu ons moesten richten op het Licht der wereld, op Christus. Ook al die zogenaamde heilige plaatsen laten niets van Hem zien.

In het tweede deel gaf ik antwoord op de gestelde vragen. Daarin gaf ik toe dat we niets van zogenaamde ‘heilige plaatsen’ moesten verwachten en onze verwachting ook niet richten op aardse aspecten voor de toekomst van het Joodse volk. We zochten de bekering van een van de Messias afgekeerd volk. Het zal een grote plaats krijgen in de Bruidskerk van Christus, die heerlijke gestalte krijgt vanuit de hemel, waarvan Johannes schreef: En ik, Johannes, zag de heilige stad, het nieuwe Jeruzalem, nederdalende van God uit den hemel, toebereid als een bruid die voor haar man versierd is.  (Openb. 21:2). We hoopten een instrumentje te zijn in Gods hand voor dit heerlijke werk.