Indrukken van een onderzoeksreis naar Israël

1996

In het vliegtuig van de El-Al, waarmee we op maandag 12 juni naar Israël vertrokken, schreef ik, als antwoord op de verbaasde vraag, wat we daar toch zochten, de volgende regels:

            Waarom maak jij die grote reis naar Israël?
            Ken jij de dwaasheid van de pelgrims wel,
            die daarheen reisden, door de eeuwen heen,
            om heil te zoeken bij een hout of steen?

            Waarom toch reis je naar Jeruzalem?
            Zoek je dan toch daar nog een blijk van Hem,
            Die daar verstoten werd en haar verliet?
            Ging dan de schaduw niet door ’t Licht teniet?

            Ik zoek geen heilig land om te aanbidden,
            geen aards Jeruzalem, dat niet beklijft,
            maar ’t volk! dat Christus eenmaal in Zijn midden
            gehad heeft en nog steeds afkerig blijft.

            Opdat – door Woord en Geest – Hij Isrêl thuis zal halen
            in dat Jeruzalem, dat uit de hemel neer zal dalen.

De reis ligt al weer een aantal maanden achter ons en eigenlijk is het wel nodig om de vele indrukken te laten bezinken, om het voor­naamste ervan samen te kunnen vatten. Graag willen we van deze reis een verslag geven, om iets door te geven van de mogelijk­heden die we hier gevonden hebben voor evange­lieverkondiging en hulpverlening. Vooral nu onze synode het ver­zoek om een apart deputaatschap voor het werk onder het Joodse volk in te stellen, heeft goedgekeurd, is er behoefte aan meer informa­tie voor alle gemeenteleden.

Het doel van de reis was allereerst contacten te leggen of te ver­nieuwen en te verdiepen met Messias-belijdende Joden. Daarbij onderzoeken we de belijdenis van degenen, die we denken te kunnen steunen. Ook willen we proberen een eigen inbreng te krijgen, zowel door lectuurverschaffing als door seminars, lezingen, of andere gesprekken. Vervolgens denken we ook aan projec­ten waar de moge­lijkheid van het doorge­ven van de Bijbelse boodschap duidelijk aanwezig is.

Om misverstanden te voorkomen: naast het onderzoek in Israël gaat het onder­zoek naar mogelijkheden voor Evangelieverkondiging in andere delen van de wereld toch ook door, hoewel ieder zal begrij­pen dat we niet op verschillende plaatsen tegelijk kunnen beginnen. Maar daarover zal D.V. op andere tijden en plaatsen (o.a. in Paulus) gerapporteerd worden.

Na een voorspoedige reis arriveerden we – ds. C. Sonnevelt, ouder­ling G. Roos en ds. C.J. Meeuse – om twee uur in de middag in Tel Aviv. We huurden een auto, om de twaalf dagen, die we in Israël door zouden brengen, zo goed mogelijk te kunnen besteden en zochten de weg naar ons hotel “The Seven Arches”, gelegen op de top van de Olijf­berg, in het Arabische deel van Jeruza­lem. Van daar uit hadden we een prachtig gezicht op Jeruzalem, hoewel we voortdurend herin­nerd werden aan het feit, dat we in het Arabische deel van de stad vertoefden. Iedere nacht werden we om kwart voor vier gewekt door de langgerekte oproep tot gebed, die door de luidsprekers, die op de minaret van een nabijgelegen moskee geplaatst waren, een kwartier lang over dit stadsdeel uitgegoten werden. Ook de gewapende Isra­lische wacht voor het hotel herin­nerde ons eraan, dat we op bezet gebied waren. Overigens waren verschillende personeelsleden van het hotel Arabische christenen; met enkelen hebben we gesproken over de boodschap, die we begeerden te brengen en hun wat lectuur overhandigd.

De eerste avond hadden we al een afspraak in Jeruzalem met een bestudeerde leider van een kleine Messiasbelij­dende gemeenschap, waartoe vooral wat meer ontwikkelden mensen behoorden. Hoewel hij geld nodig had voor de uitgave van een Bijbelcom­mentaar op de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen en ook leiding gaf aan een stichting om Messiasbelijden­de Joden zakelijk te helpen, willen we van financiële steun afzien, omdat hij onze belijdenis omtrent Gods Drieëenheid (Athanasius) niet van harte kan onderschrijven. We willen hem enkele goede boeken (o.a. van Matthew Henry en Thomas Boston) zenden voor de bibliotheek van zijn gemeenschap.

De volgende dag, dinsdag, zijn we bijtijds op weg gegaan om Victor Smadja te zoeken. Hij is voorganger in een Messias-belij­dende gemeente, doet veel werk voor jongerencon­ferenties, maar werkt door de week hard met zijn vrouw in een drukkerij-uitgeve­rij, die veel goede lectuur van de persen doet rollen ten dienste van alle Messias-belijdende gemeenten in Israël. Zijn bedrijf ligt op een indus­trieterrein in de richting van Bethlehem. Hij drukt o.a. tien­duizenden Bijbels, ter verbreiding onder de Russische immi­granten, een bijzonder nuttig project, wat we zullen steunen. Hij maakt ook zakelijk een betrouw­bare indruk en we denken in de toekomst van zijn diensten gebruik te maken als we iets in Israël willen laten druk­ken. Hij adverteert in Israëlische kranten voor de verbreiding van zijn Bijbels en krijgt veel schriftelijke respons. Wellicht kunnen ook wij in de toekomst van deze werkwijze gebruik maken.

We hebben in de buurt van de “Citadel van David” een bezoek gebracht aan de oudste christelijke kerk in Jeruzalem, “Christ Church”, met bijbehorende christelij­ke boekwinkel en museum. Daarna hadden we een afspraak met een Nederlandse Jood, die al lange tijd in Israël woont en met wie we ook in de toekomst graag contact willen houden. Hij kent “de weg in Israël” om contacten te leggen met officiële instanties. Hij heeft ons ook in contact gebracht met het ziekenhuis “Tel Hashomer”, en dokter Azaria, waarover later meer. Maar wat we niet minder belangrijk vonden, was zijn onverholen interesse in onze bood­schap. Helaas hebben we te weinig tijd gehad voor een persoonlijk gesprek, maar ik heb hem inmiddels persoonlijk geschreven en een exemplaar van de Chris­ten­reis gestuurd, waar we het over gehad hebben.

’s Avonds hadden we een afspraak met ds. Baruch Maoz. We waren uitgenodigd om voor zijn gemeenteleden te spreken en op Schriftuur­lijk-bevindelijke wijze een onderwerp te behandelen. Hij heeft zelf een gereformeerde studie in Schot­land gevolgd en is voorgan­ger van een Messiasbelijdende gemeente in Rishon Le Tsion, ten zuiden van Tel Aviv. Daar deze avond de bijeenkomst in Asqelon plaats zou vinden, moesten we een hele reis maken naar het zuiden, richting de Gaza-strook. In het land, waar vroeger Simson streed tegen de Filistijnen mocht ik die avond spreken over de wedergeboorte. De toespraak die ik hield in het Engels, werd vertaald in het Ivriet en in het Russisch. Ik heb met hen gesproken over de geestelijke dood, de middelen die God gebruikt voor de wedergeboor­te, het wezen (of de natuur) van de wedergeboorte – dus wat gebeurt er in de mens die wedergeboren wordt? – de noodzaak van de wedergeboorte en hoe men onderzoeken moet of men wedergeboren is. Het heeft me diep getrof­fen hoe goed men luisterde, de Bijbel erbij had en iedere genoemde tekst opzocht. Huilende kinderen, toeterende auto’s, blaffende honden vermochten niet de aandacht af te trekken van  het ene nodi­ge. Toen op zondag voor mijn vertrek de dienstdoende ouderling voor mij bad als ik in Israël zou zijn, vroeg hij onder meer of de Heere mij wilde onder­steunen als ik in een andere taal Gods Woord moest uitdragen. Ik heb dit gebed twee dagen later op bijzondere wijze vervuld gezien op deze avond. Vooral ook in de vragenbeantwoording, die ik niet heb kunnen voorbereiden, voelde ik mij geholpen, toen de Heere mij de antwoorden gaf, die ik nodig had en de woorden om het over te brengen naar de hoorders. Ook hier leefden sterk de vra­gen, of men op de wedergeboorte mag rusten (“eens bekeerd, altijd be­keerd”) en of er een afval der heiligen is. Ook waren er vragen over de twee-mens die er door wederge­boorte is; wat betekent het, dat wat uit God geboren is, niet zondigt (1 Joh.3 en5)?

De terugreis nam zoveel tijd in beslag, dat onze avondmaaltijd erbij ingeschoten is, maar we hebben de samenkomsten met de gemeen­teleden van ds. Maoz ervaren als een bijzondere gelegenheid om Gods Woord uit te dragen onder het Joodse volk. Hij geeft ons alle gele­genheid om de boodschap, zoals we die in eigen gemeenten mogen brengen, ook daar te brengen en zien het als een opening die de Heere ons op onze gebeden gegeven heeft. Mochten we deze reis driemaal spreken, op de reis die we D.V. in 1996 hopen te maken, worden we negenmaal in de gelegenheid gesteld om op deze wijze een Schriftuurlijk-bevindelijke toespraak te houden op verschillende plaatsen in Israël. We hebben dit ervaren als ons eerste uitvoeren­de werk en hopen en bidden dat de Heere er zijn zegen over gebiedt. We willen vragen of u dit werk ook in uw gebeden wilt geden­ken.   

Op woensdag 14 juni hebben we een bijzonder boeiende reis gemaakt naar Galilea. Doel van de tocht was een bezoek aan Elias Gubran, een evangelist met Druzenbloed, onder andere werkzaam onder Joods-russische immigranten. We konden onze weg nemen via Tel Aviv-Haifa, dus langs de kust, of door de Jordaanvallei. We kozen voor het laatste, omdat we dan ook langs het Meer van Galilea zouden komen. We verlieten Jeruzalem dus in de richting van Jericho. Deze weg van nog geen twintig kilometer bracht ons van een hoogte van om­streeks 800 meter boven het zeeniveau tot een diepte van ongeveer 400 meter daarbeneden. Je voelt de pijn in je oren, die je ook voelt bij de landing van een vliegtuig. Over deze weg sprak de Heere Jezus in de gelijkenis van de Barmharti­ge Samaritaan. Nu zie je er de tegenstelling tussen de moderne bouw in de buitenwijken van Jeruzalem en de nomadenstammen op de grens van het bergland van Judea. We konden helaas niet door Jericho reizen, vanwege de politieke omstandigheden. Langs de “Bypass” die we volgden stonden borgen met waar­schuwingen voor “mines on dirty roads”, zodat we de geasfal­teerde weg door de Jordaanvallei maar gevolgd hebben tot aan het Meer van Galilea. Onderweg zijn we nog gestopt bij een kraam van een Arabische koopman, die ons zijn groente en fruit aanbood. We hebben bij hem een meloen en wat onrijpe druiven gekocht. In Beth-Sean hebben we getankt en een verfris­sing genomen. Het was daar dicht bij de veertig graden Celsius en we waren blij met de air-conditio­ning in onze huurauto. We zijn langs de oostzijde van het Meer van Galilea gereden, waar we even stopten om wat te gebruiken in een restaurant. Helaas was het gesloten en we zijn verder gegaan de Golan-hoogten in. Daar zagen we de resten van de strijd tegen de Syriërs: kapotgeschoten voertuigen, en gebouwen. Een kaal, doods land, wat, volgens de vele spandoeken in Israël, door veel mensen niet afgestaan mag worden in ruil voor een wankele vrede. Met een grote boog zijn we weer naar het westen gedraaid, naar de richting van de besneeuw­de Hermon. Zover gingen we evenwel niet, daar was geen tijd voor. We koersten weer naar het zuiden, reden over een brug over de Jordaan, en gingen richting Kaperna­m. Hoewel we hier geen afspraak hadden, wilde ik toch graag even uit de auto om de resten te zien van wat eens de woonplaats van de Heere Jezus was. In de snikkende hitte hebben we hier ene korte wande­ling gemaakt naar de resten van de synagoge, die in de derde eeuw gebouwd is op de plaats waar de synagoge stond, die de Romeinse hoofdman aan de Joden geschonken had en waar de Heere Jezus zo dikwijls gesproken heeft en zoveel wonderen heeft gedaan. We waren er getuigen van, hoe hier Christus’ woord in vervul­ling is gegaan: “Tot de hemel toe verhoogd, tot de hel toe nedergestoten!” Nee, hier is geen reden om heiligdommen te bouwen, zoals de Roomse Kerk boven de resten van het vermeende huis van Petrus (hun eerste “paus”) heeft gedaan. Hier is een zichtba­re waarschu­wing, die ik als volgt heb trachten te verwoorden:

            Waar Jezus zoveel wonderen verrichtte,
            herinneren ruïnes aan Zijn woord.
            Wat Rome hier op Petrus’ woning stichtte,    
            toont slechts, dat het naar Christus’ stem niet hoort.

            Hij sprak: “Gij zijt verhoogd tot aan de hemel,
            gij wordt terneergestoten tot de hel.”
            Toeristen drommen in gestaag gewemel
            voorbij, maar Christus’ woord is niet in tel.

            Toch hoor ik hier een stem, nu ieder zwijgt.
            Ik hoor, verwonderd, stomme stenen spreken:
            “Als u geen deel aan Christus’ zoenwerk krijgt,
            is dit uw deel: dit puin hier is een teken
            voor ieder die van Jezus heeft gehoord,
            maar Christus’ weg ten leven niet bekoort.”

We hebben ons gehaast om door de bergen van Galilea (wat is dit land bergach­tig!) de woonplaats te zoeken van Elias Gubran. Zijn winkel ligt in Naharya-Ma’aloth. Hij  is een christen-Arabier, die evangeliseert onder Joden, ook onder Russische Joden en ook onder Arabieren. Hij probeert contacten te leggen door middel van zijn winkeltje, waar hij horloges, fotomateriaal en allerlei snuisterijen verkoopt. Boekjes en evangelisatielectuur kan iedereen hier gratis krijgen. Hij deelt ook Bijbels uit op de markten die er op zaterdag worden gehouden. We zijn met hem mee naar zijn woning gegaan, waar we door zijn vrouw gastvrij onthaald zijn op een heerlijke maaltijd. Vooral haar citroensap is me in dit dorstige land bijzonder bevallen. Vriendelijk was het, dat ze uitdrukkelijk vroeg of ik mijn vrouw een volgend keer toch vooral wilde meebrengen. Zover zal het wel nooit komen. Ik kon het eigenlijk al niet begrijpen dat ik hier zat, in het noorden van Galilea, te gast in een Arabisch gezin, dat zoveel voor Joodse immigranten doet. En dan uit de mond van de gastheer te horen: “Ik heb niet voor God gekozen, maar Hij heeft voor mij gekozen!” We hebben met zijn kinderen nog gespro­ken over her christen-zijn op school en welke middelen wel en welke niet gepast zijn voor evangelisatie. We hopen Gubran te steunen in zijn werk onder Russische Joden, door middel van Bijbels en lectuur en wellicht ook met gebruikte kleding, waar hij behoefte aan heeft.

De terugweg leidde ons langs Nazareth, een grote stad, de berg Thabor, de vlakte van Jizriël en de Karmel. We ontzagen het om via Samaria te reizen, daar men ons waar­schuwde voor stenengooi­ende Arabische jongeren op de Westbank. We reden immers in een auto met een Joods nummerbord… Zodoende moesten we langs de kust en via Tel Aviv terug naar Jeruzalem, een drukke snelweg, met files als in Nederland.

Met veel indrukken keerden we terug op de Olijfberg. Met de auto maakten we een reis, waar vroeger enkele weken mee gemoeid zouden zijn geweest. Zouden er vruchten zijn op het zaad dat we tot in het verre noorden mogen helpen strooien? Laat er gebed voor zijn!

De volgende morgen, donderdag 15 juni, zijn wij op weg gegaan naar het zuiden. Via Beer-Sheva, aan de rand van de woestijn, zijn we met de auto de Negev ingereden. Na een urenlange rit kwamen we in de kibboets Yotvata, dichtbij Eilath. Onderweg hebben we gezien hoe gevaarlijk en hoge rotspartijen en kale woestijnvlakten elkaar afwisselden. Hier en daar was zelfs een nederzetting, soms met militairen en – naar het zich liet aanzien – met nucleair materi­aal. Aan het eind van de lange rit pikten we nog een liftende soldaat op, die helaas slechts zeer gebrekkig Engels sprak. We konden de boodschap van Gods Woord niet aan hem kwijt en hadden helaas geen Hebreeuws Nieuwe Testament bij ons! In de kibboets aangekomen, bemerkten we, dat de temperatuur hier ruimschoots boven de veertig graden was. Wat moet de woestijnreis voor het volk Israël afmattend geweest zijn! Het doel van deze reis was een ontmoeting met Will Setz, een Fries, die antropoloog is en zich hier bezig houdt met taalstudie. Hij heeft connecties met de Internationale Christelijke Ambassade en kan ons wellicht in de toekomst helpen. We hebben met hem in het kibboetsrestaurant een eenvoudige maaltijd genuttigd, waarbij hij ons vertelde van interes­sante onderzoekin­gen omtrent de plaats van de berg Sinaï en oude rotstekeningen daarbij. Hij gaf ons verschil­lende adviezen voor de opzet van ons werk en misschien kunnen we in de toekomst gebruik maken van zijn diensten om Israël binnen te komen.

Op de terugweg zijn we meteen naar het noorden gegaan, door de aardsleuf waarin de Dode Zee ook ligt. Zo kwamen we via de zoutvlakte van het voormali­ge Sodom en Gomorra bij de Dode Zee. Daar passeerden we een grote chemi­sche fabriek, die grondstoffen onttrekt aan het water van de Dode Zee. Ook zagen verschillende kuurres­tau­rants voor psoriasispatiënten. Een naam als “Paradise” bij deze plaats die herinnert aan Gods oordelen, doet dan wel pijnlijk aan. Meer begrip heb je dan voor een ander hotel, dat de naam “Lot” draagt. Via Engedi, waar David op zijn omzwervingen verbleef, zijn we richting Jericho gegaan om vermoeid in de avond weer in ons hotel terug te keren. Dit was een woestijnreis van slechts één dag. Elia ging via Beer Sheva veertig dagen door de woestijn naar de Sinaï. Het volk Israël zwierf er veertig jaren. Mochten de lessen , die God hier in het verre verleden aan Zijn kinderen gaf, toch nog geleerd worden. Wij dreigen overal aan voorbij te jagen, maar hebben het ook nodig stilgezet te worden om oog te krijgen voor Gods grote heilsplan, dat Hij volvoert tot het einde van deze wereld er zal zijn. Voor die tijd zullen nog veel Joden Jezus als hun Messias leren kennen. Zal ons werk hiervoor dienstbaar mogen zijn? Bidt er voor! 

Op vrijdag, 16 juni, was er ’s morgen eindelijk eens wat tijd voor een korte wande­ling. De Olijfberg is rondom bezet met tiental­len kerkhoven, waar in de loop der eeuwen vele tienduizen­den Joden zich hebben laten begraven in afwach­ting van de komst van de Messi­as. Ze dachten dan als eersten in aanmerking te komen om opgewekt te worden. Simon van Cyrene had ook zo’n grafakkertje, waarop hij wat bittere kruiden wilde plukken voor zijn Paasfeest, toen  hij ge­dwongen werd Christus’ kruis Hem na te dragen. Dit akkertje verloor zijn waarde toen hij de gekomen Messias leerde kennen, die voor hem aan het kruis werd gehecht! Barnabas, die uit Cyprus kwam, maar hier ook zo’n akker had, zo’n grafakker, had deze verkocht toen hij de Christus der Schriften leerde kennen. Als je zo tussen die duizen­den graven loopt, gaat er veel door je heen. Terzijde ligt de kerk, die de naam draagt “Dominus Flevit”, dat is: “de Heere weende”. Daar heeft Christus geweend over het onbe­keerlijke Jeruzalem, dat Hem ver­wierp. Daarachter ligt de hof van Gethsémané. Het zijn plaatsen waar Arabische souvenirhande­laars de kost proberen te verdienen, en die wij niet behoeven te bezoeken om er dichter bij de Heere Jezus te zijn. Ik vrees dat de vele duizenden die deze plaatsen als “heilige plaatsen” bezoeken, niet weten wat het is om de Heere Jezus te missen en ook niet wat het is, om Hem te ontmoeten door Zijn Woord en Geest, thuis in Nederland, onder de prediking of in de eenzaam­heid. We behoeven waarlijk niet naar Jeruzalem te gaan om te aanbid­den! Ik schreef hierover de volgende versregels:

            De indruk die de oude bomen maken,
            wordt overschaduwd door de Arabier
            die al zijn koopwaar uitgerekend hier
            opdringerig aan ons zoekt kwijt te raken.

            Hier heeft dus Christus worstelend gebeden,
           riep Hij Zijn Vader aan met droeve stem.
            Ik voel mij minder en veel verder weg van Hem 
            dan Zijn discipelen, die hier niet streden.

            Wat blijkt, dat deze plaats niet heilig is;
            hier wordt het licht gedoofd tot duisternis,
            hier is het bloed, dat van de Zaligmaker droop,
            o, dwaze pelgrim, niet voor geld te koop!

            Wie, waar ter wereld, ’t Borgwerk door Gods Geest
            ooit zag, is in Gethsémané geweest…

Bij de zogenaamde “hemelvaartskapel” op de Olijfberg stond een Arabier zichzelf te verrijken door van ieder geld te vragen, eer die naar binnen mocht. We zijn er niet naar binnen gegaan, wetend dat er niets te vinden is. De eerste zondag thuis mocht ik over de hemel­vaart preken, naar aanleiding van vraag 46 van onze Heidel­berger Catechismus en ik heb op de kansel in Vlaardingen meer van dit wonder gezien dan op de Olijfberg!

Wat later dan gewoonlijk reden we die morgen met de auto weg van het hotel. Er stond een bezoek aan het “Baptist House” op het programma, waar een zekere John Antony, een Amerikaan, voor­ganger is van een baptistengemeente. De ontvangst was verre van hartelijk. Hij stond ons ternauwernood te woord en tijdens het gesprek bleek de oorzaak hiervan. Zijn kerkgebouw en boekwinkel was al eens (in 1982) in brand gestoken door orthodoxe Joden en hij ondervond van die zijde nog steeds veel vijandschap en bedrei­ging, zelfs met de dood. Hij verdacht ons ervan, dat wij ons als christenen voordeden om zijn gebouwen te verspieden en mogelijk kwaad te stichten. Weliswaar was er uitwendig niet zo’n groot onderscheid tussen ons en een ortho­doxe Jood, we begeren toch waarlijk wel een andere boodschap te brengen dan die van een rechtvaardigheid door de wet der werken. We hebben met hem gesproken over de mogelijkheden en onmogelijkheden om Israël binnen te komen voor ons werk. Hij raadde ons aan liever in Tel Aviv te beginnen dan in Jeruzalem. Later hebben we deze voorgan­ger in de kibboets Ramath Rachel weer ontmoet en toen bleek het ijs gebroken.

Hierna zijn we voor de tweede maal naar Rishon Le Tsion gegaan, naar de gemeente van ds. Baruch Maoz, nu om een onderhoud te hebben met hem en met enkele van zijn kerkeraadsleden. Hoewel er best verschillen zijn tussen hen en ons, zijn wij toch blij met de gelegenheid die we van hen krijgen om in hun gemeente een “semi­nar” te houden, lezingen over de geloofsleer, die in de toekomst uitgebreid mogen worden. Ook gaat men ermee akkoord, dat een predikant van ons bij hen voorgaat in hun diensten. Zoals Paulus vroeger op zijn zendings­reizen in de synagogen ge­vraagd werd om tot het volk te spreken, zo wordt het ons hier nu ook gevraagd. Men wil, dat we spreken zoals we dat in eigen gemeenten doen en dat we ons vooral voortdurend staven met Gods Woord. Wie zou daarbij niet denken aan de mensen van Berea, van wie we lezen dat ze edeler waren dan die te Thessalonica, als die het Woord ontvin­gen met alle toegenegenheid, onderzoe­kende dagelijks de Schriften of deze dingen alzo waren (Hand. 17:11)?

Zij hebben ons iets verteld over de omstandigheden van hun ver­spreide gemeente, waarvan veel leden – met name Russische immi­gran­ten in Ashqelon – geen auto tot hun beschikking hebben. Verder runt ds. Baruch Maoz ook een uitgeverij. Hij toonde be­langstelling voor enkele boeken die geschreven zijn in de kring onzer gemeenten. Wij hebben toegezegd enkele boeken uit zijn fonds, zoals de Chris­ten­reis van Bunyan, te willen sponseren, zodat die goedkoper aangebo­den kunnen worden. Diaconale hulp achtte hij een verantwoordelijkheid van eigen gemeente en daarvoor wilde hij geen hulp van buiten. Wel zocht hij hulp voor kerkbouw, maar dat is nu juist weer iets waar wij in dit stadium niet toe over kunnen gaan.

Ook is het voor ons moeilijk om steun te geven aan een hulpfonds dat hij heeft voor steun aan Messias-belijdende Joden om een opleiding te volgen of zich ergens te vestigen in een bepaald be­roep. Maoz steunt ook een onderwijsproject voor kinderen met een achterstand. Hoewel het moeilijk is hiervoor geld af te zonderen, willen we proberen in Nederland hiervoor hulp te zoeken. 

Tegen de avond waren we weer terug in Jeruzalem. Daar met de zonsondergang de sabbat begon, namen we ons voor een wandeling te maken door de Stefanus­poort, door de smalle straten van het oude Jeruzalem, naar de Klaagmuur. Deze weg wordt nog wel de “Via Doloro­sa” genoemd, “de weg der smarten”, omdat de Heere Jezus vanuit het rechthuis van Pilatus hier langs naar Golgotha is geleid. Het is Arabisch gebied waar we verkeren en gewapende Joodse soldaten herinneren je er voortdurend aan dat het bezet gebied is. Overal langs de nauwe doorgangen, met hun karakteris­tieke halve bogen, zijn winkels en de verkopers dringen brutaal hun koopwaar aan je op. Brutaler nog was de Arabier, die mijn zak (portemonnee) rolde terwijl een ander (?) me mee wilde tronen in zijn winkel. Gelukkig zat er niet veel geld in. Langs allerlei bijzon­dere plaatsen in de oude stad kwamen we tenslotte uit op een hoogte, van waaruit we een prachtig overzicht hadden over het plein voor de Klaagmuur. Indruk­wekkend is het samenkomen van honderden Joden uit alle delen van de wereld op deze plaats in de onmiddellijke nabijheid van waar de tempel vroeger stond, en dat om er te bidden voor… ja waarvoor moeten ze hier toch bidden? O, arm, verblind volk, dat voorbijge­zien heeft aan de komst van de Messias, Hem verworpen heeft, zich tegen Hem gekeerd heeft in bittere vijandschap. Maar laten we ons niet verhef­fen, of kennen we onze natuurlijke vijandschap niet? 

De vrouwen hebben hier hun eigen, afgescheiden deel van de muur als gebeds­plaats. Wij voegen ons tussen de mannen en kinderen en zijn er even later getui­ge van hoe een grote groep leerlingen van omstreeks zestien jaar onder leiding van een leraar komt bidden en een religieuze rei­dans uitvoert onder het gezang van een godsdien­stig lied. Wat zou er gebeuren, zo vraag je af, als je hier het woord eens nam en met vrijmoe­digheid de Christus der Schriften ging verkon­di­gen? Zouden ze op je aanvallen om je kwaad te doen? Of zouden enkele van de toeziende soldaten je wegslepen als ordever­stoorders? Bedroefd vanwege de onmogelijkheid om hier iets goeds te spreken, zijn we na het aanbreken van de sabbat teruggegaan naar ons hotel. Steeds woelt in onze gedachten de vraag, op welke wijze we ons werk in dit land zouden moeten beginnen. We moeten niet uit zijn op een zo snel mogelijke botsing, die verder werk meteen onmoge­lijk zal maken. We moeten oprecht zijn als de duiven en listig als de slan­gen. In ons hart blijft het gebed of God ons dit wil leren en of Hij deuren wil openen. En dat er openingen gegeven worden, bleek ons ook de volgende dag, de zaterdag, de sabbat, waarover ik in een volgende aflevering iets hoop te vertel­len.

Op zaterdag 17 juni konden wij geen programma volgen zoals op de andere dagen. Daar de meeste Messias-belijdende gemeenten hun diensten op zaterdag houden, zouden we trachten twee diensten bij te wonen, de eerste in de gemeente van dominee Baruch Maoz in Rishon Le Tsion, de tweede in Haifa, aan de voet van de Kar­mel. We moesten terugdenken aan Paulus, die op zijn zendingsrei­zen op de sabbat naar de synagoge ging; ongetwijfeld heeft hij de zondag, de eerste dag van de week ook afgezonderd. Wij hoopten het op soortgelijke wijze te doen. Ds. Sonnevelt was uitgenodigd om te preken. Vòòr de dienst – die voor onze begrippen erg infor­meel en rommelig was, een beetje een “jodenkerk” – waren er uitvoerige mededelingen over zieken, over kerkelijke werk­zaam­heden door de week, over een diaconale vergadering na de dienst en andere zaken, die het gemeente­leven betroffen. Daarna bracht een voorgan­ger uit Singapore de groeten over van zijn gemeente. Daarna kon de eigenlijke dienst beginnen. Er waren ruim honderd mensen aanwezig, waaronder verschillenden van Russische af­komst. Wel moet daar bij gezegd worden, dat veel gemeenteleden te ver van het kerkgebouw wonen om de diensten te kunnen bijwo­nen. Er waren, behalve wij en de gasten uit Singapore, ook andere buitenslandse gasten. Zo ontmoette ds. Sonnevelt hier voor het eerst een meisje uit de gemeente Veenendaal, waar hij pas beves­tigd was. Er waren nog twee andere meisjes uit onze Gereformeer­de Gemeenten en nog enkele Hollanders of oud- Hollanders. Hier kan terloops wel opge­merkt worden, dat een eventuele post van onze gemeenten in Israël ook een niet onbe­langrijke functie zou krijgen in de begeleiding van de tientallen jongeren die hier een periode stage lopen, studeren of werken! Nu zwerven ze meest zonder “geestelijk onderdak” wat rond, en dreigen ze wel eens meegezogen te worden door deze of gene groepering, die meer verleidelijk is dan dat ze goede leiding geeft. Ds. Baruch Maoz is een van de weinige voorgangers in Messias-belijdende gemeenten die een goed gerefor­meerde opleiding heeft gehad (in Schotland), de puriteinen niet alleen kent, maar ook gebruikt en in verschillen­de zaken nog het dichtste bij ons staat. Wel zijn er ook verschillen, die wij bij nadere contacten niet zullen verdoezelen, maar we ervaren tot op heden de open verhouding en de mogelijheden voor ons om in zijn gemeente voor het eerst in Israël de boodschap van Gods Woord te mogen brengen. Ja, zij vragen zelfs, of we dit doen willen zoals we dit in onze eigen gemeenten gewend zijn.

Eerst kreeg nog een ouderling het woord, namelijk David Zadok. Hij hield een korte meditatie over de liefde van Christus. Na hem werd een gemeentelid gelegenheid gegeven hierover ook iets te zeggen. Met voortdurende verwijzing naar Gods Woord sprak hij over de liefde zoals ze gewekt wordt bij hen die wedergeboren zijn. Een onmisbaar kenmerk is de liefde tot de vijanden. Nadat de jongste kinderen de kerkzaal verlaten hadden om elders in een soort crèche bezig gehouden te worden, kreeg ds. Sonnevelt het woord. Hij sprak over Efeze 1:13: In Welken ook gij zijt, nadat gij het woord der waarheid, namelijk het Evangelie uwer zaligheid gehoord hebt; in Welken gij ook, nadat gij geloofd hebt, zijt verze­geld gewor­den met den Heiligen Geest der belofte. Het eigenlijke onderwerp van de prediking was het geloof, zoals de Heilige Geest het werkt en versterkt.

De preek werd uitgesproken in het Engels en weer vertaald in het Ivriet en Russisch, net als op onze andere samenkomsten. Voor een Franse gast werd er zelfs vertaald in het Frans. Het zingen is heel wat anders dan wij gewend zijn. Er is slechts een piano om te begeleiden. De psalmen worden heel wat anders gezongen dan op onze Geneefse melodiëen. Veel minder gedragen en met veel herhalingen, kennelijk om de inhoud toch te doen beklijven. Enkele Russische vrouwen zongen een paar Russische liederen. Na de preek was er nog gelegen­heid om vragen te stellen. “Kan ik nog verloren gaan, als ik verzegeld ben met de Heilige Geest?” zo luidde een vraag. Ds Sonnevelt wees in zijn antwoord op de nood­zaak van zelfbeproeving. Simon de Tovenaar was wel gedoopt, maar zijn hart was onvernieuwd!

Daarna werd er door enkelen een geloofsbelijdenis afgelegd. Samen met anderen zeiden zij de Twaalf Artikelen op. Al met al duurde de dienst ruim drie uur. Nadien was er een informeel samenzijn, terwijl er een diakonale vergadering werd gehouden in een zijka­mer. Al met al een bijzonder samenzijn; een worsteling om een gemeen­te van Christus te zijn, temidden van een vijandige omgeving. Zonder het werk van de Heilige Geest, hart- en levensvernieuwend, zal het niet gaan. Toch een wonder, dat er in dit land plaatsen zijn, waar de enige Naam wordt gepredikt. Voor ons is dit ervaren als een open deur om de boodschap van het evangelie van vrije genade hier te brengen. We hopen en bidden, dat Gods onmisbare zegen er op zal rusten.

We zijn bij ds. Baruch Maoz thuis gastvrij ontvangen door zijn vrouw Regina en hebben, samen met het echtpaar uit Singapore er het middagmaal gebruikt. In de namiddag zijn we naar Haifa gegaan in de hoop er een preek van John Zédan bij te kunnen wonen, aan de voet van de Karmel, in een gebouwtje dat de naam “Bethesda” droeg. De dienst is ons erg tegenge­vallen. Voorganger was die middag niet John Zédan, maar dr. Louis Goldberg van het Moody Bible Institu­te uit Chicago. Hij sprak over de verantwoordelijk­heid van de mens, maar op zo’n wijze, dat het remon­strantisme er af droop. “God kan alles, behalve een zondaar bekeren, dat moet je zelf doen,” zo luidde ongeveer zijn boodschap. Na de dienst heb ik mijn verdriet over zijn boodschap hem kenbaar gemaakt en zei hem: “I heard you speaking about an unmighty God and an allmighty man.” (Ik hoorde u spreken over een onmachtige God en een almachtige mens). Hij maakte er zich van af door te zeggen: “I didn’t speak about the way of salvation” (Ik sprak niet over de weg der zalig­heid) en keerde zich van ons af. We hopen een volgende keer John Zédan zelf te horen preken. Wel was er in dit gebouwtje aan de voet van de Karmel ook een hoopvol teken. Het is het enige wat me hier bemoedigd heeft. Aan de wand hing in grote Hebreeuwse letters de tekst uit Mattheüs 1:21b: En gij zult Zijn Naam heten Jezus, want Hij zal Zijn volk zalig maken van hun zonden. Woorden, waar in ons land tijdens de Kerstdagen over gepreekt wordt. Is het hier, aan de voet van de Karmel, als in de dagen van Elia, een wolkje als eens mans hand? Och, waren we als Elia, die hier bad toen er niets te zien was, totdat er een overvloedige regen kwam!

            Wat doet nog denken aan Elia’s dagen,
            toen hier Gods altaar vlijtig werd hersteld
            door deze Godsman, die om vuur dorst vragen
           toen mens en dier door droogte werd gekweld?

            Wat is er over van de milde regen
            die de profeet aan Achab had voorzegd
            en die God gaf als diepverbeurde zegen
           na ’t zevenvoudig bidden van Zijn knecht?

            Hier zie ik toch een wolkje als een hand:
            in ’t kerkje aan de bergvoet neergezeten,
            verdrietig om de remonstrantse predikant,
            zie ik dat op de muur geschreven staat:
            Gij zult – zo zegt God – Zijn Naam Jezus heten
            want Hij zal zaligen Zijn volk van al hun kwaad.

We hadden in Haifa ook een ontmoeting met Johan Schep. Hij werkt samen met John Pex, in het verre zuiden, in Eilath – de meest wereldse plaats in Israël, hij noemde het “een lusthof voor onreine begeerten” –  waar ze een soort jeugdher­berg runnen voor evangeli­satie: The Shelter. Ze verspreiden veel goede lectuur. Wellicht kunnen we hen hierbij ook enige hulp verlenen.

Teruggekeerd in het hotel was er veel te overdenken aan de voor­avond van onze rustdag. Zouden de huidige Messias-belijdende gemeenten, waarin de waarheid zo ze in Christus is verkondigd mag worden, maar waar ook zoveel ruimte is voor allerlei wind van leer, de enige mogelijkheid voor ons zijn om het Evangelie hier te brengen? Er is een open deur en dat mogen we niet verachten, maar het verlangen was sterk naar een plaats waar we op de dag van Christus’ opstanding, de dag des Heeren, de nieuwtestamenti­sche rustdag, in dit land het opstandings­evangelie zouden mogen brengen.

Zondag, 17 juni, was voor ons een verdrietige dag. Het is mij sinds ik preekcon­sent kreeg, nooit eerder gebeurd dat ik op de dag des Heeren nergens kon voorgaan. En nu hier in het land en nabij de plaats waar de Heere Jezus uit de dood is opgestaan, wisten we zelfs niet waar we naar de kerk moesten gaan! Wel hebben we een poging gedaan toch ergens een kerkdienst te bezoeken. Er was een dienst in de graftuin, in de open lucht. Om acht uur waren we er al. Ds. Sonnevelt en ik zijn maar begonnen aan de voorbereiding voor de preek voor de komende zondag.

Toen de poort van de tuin open ging, sprak de portier: “Ik heb goed nieuws voor u.” En na enige spanning bij de toegestroomde mensen verwekt te hebben, vervolgde hij: “Het graf is leeg!” De voorganger deed gelukkig niet mee met het voeden van allerlei senti­men­ten. Hij sprak over 1 Korinthe 15:1-11. Of dit het werke­lijke graf van Jezus was, achtte Hij van geen belang. Wel dat Hij opgestaan is en leeft ook in het hart der Zijnen. Het eerste lied, dat we zongen was van de Engelse oudvader Isaac Watts. Je bent blij als er dan toch nog iets goeds is, al blijft er toch veel wat je ver­driet doet. De algemene uitdrukkingen en oppervlak­kigheid, die ruimte laten voor zoveel halfslachtige godsdienst van “lieve, brave mensen”… 

Verder namen we er deze dag ruim de tijd voor om ons terug te trekken en zelf iets te lezen of overdenken. Dit kon op de warme hotelkamer, maar ik zat iedere morgen rond zeven uur enige tijd achter het hotel, met het zicht op de oostzijde van de Olijfberg en dus op Bethanië. Naar het zuiden toe had je daar zicht op Bethlehem en de velden van Efratha. Er was daar een tuin, waar prachtige bloemen groeiden en wilde kolokwinten. Niemand stoorde me er dan een waakhond, die weliswaar vervaarlijk kon blaffen en dreigen. Op de zondag heb ik hier enkele uren gezeten en een paar engelse preken gelezen van MacCheyne. 

Dominee Sonnevelt heeft nog getracht een korte wandeling te maken naar Bethanië. Toen bleek toch dat we in een vijandige omgeving zaten. Een paar Arabische jongens vielen hem lastig, braken een fles kapot om te dreigen met de scher­ven… Hij keerde om, om aan de andere zijde van de Olijfberg een aangena­me ontmoeting te hebben met een groep Hongaarse predikanten. Hij hoorde ze onze psalmen zingen op de ons bekende wijzen en heeft met hen contact gelegd.

De herinnering aan de zaterdag en zondag houden voor ons een verdrietige nasmaak. Hoewel we blij waren met de mogelijkheid om voor te gaan in de gemeente van ds. Baruch Maoz, blijven we er moeite mee hebben dat men de rustdag op de zevende dag en niet op de Dag des Heeren viert. Zouden we ooit een eigen post in dit pand mogen krijgen, dan zullen we uit maatschappelijk oogpunt wel genoodzaakt worden de zaterdag ook vrij van werk te houden. Daartegen bestaat onzerzijds geen bezwaar. We zullen evenwel toch ook de eerste dag der week, de dag van Christus’ opstanding als onze rustdag willen vieren. We hopen dat het nog eens mag zijn als bij Paulus: op de zevende dag in de synagogen en op de eerste dag in de gemeente des Heeren!

We hebben in de tweede week van ons verblijf enkele malen een bezoek gebracht aan de zogenaamde Lausanne-conferentie, die gehouden werd in Ramat Rachel, een kibboets aan de rand van Jeruzalem, aan de zijde van Bethlehem. Deze conferentie werd bezocht door mensen uit de hele wereld (uit twintig landen), die overeenstemden in hun begeerte te evangeliseren onder de Joden. De boventoon werd gevoerd door groepen, die zich georganiseerd hadden onder de naam “Jews for Jesus” of “Juifs pour Jésus” (Joden voor Jezus). We hebben hier verschillende contacten gelegd en vernieuwd, onder andere met John Ross, de “reizende ambassa­deur van “Christian Wittness to Israel”, de zendingsorga­nisatie voor werk onder de Joden, die nog opgericht is door Mc Cheyne. Toch was onze algemene indruk van deze conferentie niet positief. Er was bijna geen plaats voor enig gereformeerd belijden en helaas maar al te veel voor geluiden die de naam van Christus en de christenen smaad aandoen. Ds. Baruch Maoz, die tot dan toe getracht heeft een positieve invloed op het geheel uit te oefenen, heeft zich op grond hiervan teruggetrokken uit deze organisatie en ook voor ons kan hier geen ruimte zijn voor deelname. Het zou mooi zijn als je krachten zou kunnen bundelen in dit werk, maar dan moet het wel zijn met mensen, die in waarheid door de liefde van Christus gedrongen worden!

Ds. Maoz gaf hier overigens een helder getuigenis in een lezing over de Godheid van Christus en stelde Hem tegenover de politieke redders van deze tijd. Maar voor het overige leerde ieder, wat goed was in zijn ogen. In de wandelgangen praatte men dit goed met: onenigheid kan men zich in dit werk niet permitteren. Alsof men zich allerlei fundamentele dwalingen wel moet laten welgevallen!

De organisatie was bevreesd, dat orthodoxe Joden de conferentie zouden versto­ren en gaf aanwijzingen hoe men zich dan had te gedragen. De verstoring van buiten bleef uit, maar van binnenuit was er zoveel wat verstoorde, dat ik de zaal nogal eens verlaten heb om  in de omgeving van de kibboets rond te dolen op de heuvel, waar ze gelegen is. Graven en loopgraven wisselen elkaar af op deze plaats, die een prachtig uitzicht biedt op de velden van Efratha. Bij een onder­gaande zon zag ik daar de landstreek, die Jozef en Maria doortrokken op weg naar Bethlehem. Wanneer zal de Zon der gerechtigheid hier weer schijnen?

Op maandag, 19 juni hebben we een bezoek gebracht aan het “Bethlehem Bible College”. de naam zegt al waar het gelegen is: in Bethlehem. Je bemerkt duidelijk dat je op “bezet gebied” bent. Een “checkpoint”, waar je overigens met een Israëlisch nummerbord gemakkelijk doorgelaten wordt, overal soldaten met geweer in het centrum van het stadje achter grote hekken veel militair vertoon. Professor Awad, voorzitter van het bestuur van het college, ontving ons allerhar­te­lijkst. Hij is Arabier, maar bevriend met ds. Baruch Maoz. Het bestuur heeft een interkerkelijke achtergrond; de luther­se bisschop van Jeruzalem zit er in en ook een Anglicaan. Vanuit Nederland wordt er steun gegeven door de stichting Dorkas. Er zijn zo’n twintig tot vijfentwintig studenten, nu alle palestijnse christe­nen. Omdat zij een kleine minderheid vormen binnen de islamieti­sche Arabische gemeenschap, voelen zij verwantschap met de Joodse christenen, die ook een minderheid vormen binnen het Jodendom. Ze hebben immer hun christen-zijn gemeen! Men geeft er een opleiding voor voorgangers in christelijke gemeenten en ook Joodse christenen zijn daarvoor welkom en vroeger, voor de intifadah, kwamen ze er ook. De huidige omstan­dighe­den hebben tegenstellingen verscherpt. Er is een verzoeningsbewe­ging, “Musa­lah”. We hebben de leider hiervan, Salim Munayer, ook leraar aan het Bible College, ontmoet en samen met hem en de professor de maaltijd gebruikt. We hoorden daarbij van de moeilijkhe­den die men ondervindt om contact te houden met de kleine gemeenten in de Gaza-strook. Nu er een islamitisch palestijns bestuur over Bethlehem komt, dreigen de palestijnse christenen in grote moeilijk­heden te komen. Van de zijde van de Joden was voor hen meer bescherming te verwachten dan van de zijde van de islamieten. Kortom een ingewikkelde problematiek, waarover we de laatste tijd ook in de kranten konden lezen. We mogen wel wensen en bidden dat de vrede, waar de engelen in deze streken van zongen, ook in hun harten gewerkt mag worden. Dan zal er ootmoed zijn en liefde die bindt.

De bibliotheek van het College viel ons niet tegen. We troffen er onder andere werken van Calvijn en van sommigen puriteinen aan. Toch was er wel iets aan te vullen op dit terrein en, terug in Holland, hebben we, in overleg met het Depu­taatschap Bijbelver­sprei­ding van onze gemeenten, besloten hen een aantal goede boeken te zenden, van reforma­toren, puriteinen en van Mc. Chey­ne, b.v.. Via ons deputaatschap voor Bijzonder Noden zullen er in Bethlehem onder behoeftige moslims kerstpaketten verspreid wor­den, waarin niet alleen wat levensmiddelen gedaan worden, maar ook het Evangelie.

Na een kort bezoek aan het graf van Rachel, een plaats die de Joden een heilige plaats achten en waar in de hoede van zwaar bewapende Israëlische militairen Joodse vrouwen komen bidden om de kinderzegen, zijn we naar “Jemima” gegaan, een kindertehuis voor verstandelijk gehandicapte Arabische kinderen. Ze zijn onder­gebracht in een schitterend tehuis, betaald met geld van een actie van EO-metterdaad. We ontmoetten hier verschil­lende Nederlandse meisjes, ook uit onze Gereformeerde Gemeenten, die hier als vrijwil­ligsters een half jaar of een jaar werken. Een Nederlands echtpaar, de fam. Vollbehr, geeft heir leiding. De noodzakelijke geldstroom komt vooral uit Nederland, via de stichting “Jemima”. Er is geen directe noodzaak voor hulp onzerzijds en het ligt ook buiten ons mandaat van de synode, maar we wilden er graag kennis van nemen nu we hier toch waren, temeer omdat hier meisjes uit onze gemeenten aanwezig zijn. Wie vangt hen in dit land op of waar gaan ze naar de kerk in de periode dat ze hier verblijven? Wij hadden hun helaas nog niets te bieden.

Terug in Jeruzalem hebben we een kort bezoek gebracht aan de bron van Siloam. Daar is de watergang die Hizkia aangelegd heeft, ook de plaats waar de blinde die de Heere Jezus slijk op de ogen legde, zich wassen moest. Daar werd op het Loofhut­tenfeest water geschept en sprak de Heere Jezus: Indien iemand dorst heeft, die kome tot Mij en drinke! Hier schreef Mc. Cheyne in 1839 :

            Terzijde van Moria’s berg
            welt water uit een rots;
            het vloeit er stil en zachtjes weg.
            Zó komt de vrede Gods!

            Hier bukt begerig ‘d Arabier
            en lest zijn lichaamsdorst;
            maar ’t dorstig hart bezint zich hier,
            denkt aan de Levensvorst.

            De naam der bron is Siloam,
            dat is: een zending Gods.
            Zo roemt het Hem, Die tot ons kwam
           als water uit de rots.

            O geef, dat, als die zoete wel,
            ik Jezus’ beeld vertoon,
            en ik mijn leven lang vertel
            de rijkdom van Gods Zoon.

Dinsdag, 20 juni, hebben we allereerst een bezoek gebracht aan het ziekenhuis in Tel Hasjomer, het Chaim Sheba Med. Center. We hadden er een ontmoeting met dokter Azarja en weer met Harry Nihom, over wie ik al schreef, en die ons hier introduceerde. In dit ziekenhuis vindt onder meer de opvang van oorlogsinvaliden plaats. Het doel van ons bezoek was te bezien of hier enige nood is, waarin men uit eigen middelen niet kan voorzien. We willen dit dan in samenhang met Evangelieverkondiging. Aanvankelijk ging het gesprek met dokter Azarja vooral over de politiek. Daarna heeft hij enkele mogelijk­heden voor steun aangewezen. Er zijn veel rolstoelpatiënten. De ergst gehandicapte was een meisje, dat zowel handen als voeten miste. We zouden een bijdrage kunnen geven voor een klein revalida­tiebad. In water kunnen zij het beste hun spieroefeningen doen. Ook heeft men behoefte aan een kleine woning, als overbrugging voor de patiënten die het ziekenhuis gaan verlaten en moeten leren zichzelf te behelpen. Deze projecten liggen evenwel niet zozeer op het terrein van ons mandaat; we zullen ze bekend maken bij ons Deputaat­schap voor Bijzonder Noden. Wat meer in onze richting ligt, is het inrichten van een leeszaal; dat zou een kleinere post zijn (om­streeks $.8000) en goede lectuur willen we de patiënten graag in handen geven. Een rondlei­ding door het ziekenhuis bracht ons in aanraking met ernstige gehandicap­ten. Wat voel je dan het voor­recht weer eens van een gezond lichaam! 

Die middag hebben we ook nog een ander ziekenhuis bezocht en wel Kfar Shaul, waarover enige tijd geleden veel in ons Reformato­risch Dagblad heeft gestaan, toen daarvoor actie werd gevoerd. Het is eigenlijk een oud Arabisch dorp, dat heringericht is tot psychia­trisch ziekenhuis. Dit bezoek had niet zozeer steunver­lening tot doel als wel het bezoeken van enkele leden van onze Gereformeer­de Gemeenten, die daar werkten of stage liepen. Het was goed elkaar daar te ontmoeten en te spreken. Misschien hebben ze het ervaren als een huisbezoek ver van huis. Weer deed zich de behoef­te gevoelen om voor onze jonge mensen die in Israël werken, studeren of stage lopen een adres te hebben, waar ze kunnen samenkomen, vooral ook op de dag des Heeren. Het zijn er meer dan we denken, voor wie dit van groot belang is. We hebben verschillende afdelingen bezocht, ook de synagoge, en met enkele patiënten gesproken. Buiten hadden we tussen de bomen door zicht op het graf van Samuël te Rama.  

Op dinsdagavond was er weer een bijeenkomst in de gemeente van ds. Baruch Maoz, in een flat in Ashqelon. Op weg daarheen ston­den we, ten zuiden van Beth-Semes plotseling op een kruispunt, dat de naam droeg van Simson-conjunc­tion. Als je dan een richtingaan­wijzer ziet, die naar de ene kant de richting aangeeft naar Zora en de andere kant naar Esthaol, dan begrijp je die naam. Hier begon de Geest des Heeren hem te drijven! De weg leidde verder door de bossen naar een laagvlakte, waar vroeger de Filistijnen woonden en nu – verder naar het zuiden in de Gaza-strook – de Palestijnen. 

Ouderling Roos sprak op deze warme avond over “de bekering, met het oog op de heiliging van het leven”, dus over de dagelijkse bekering. Veel mensen denken dat het heil uitsluitend bestaat in eenmaal het leven aan Jezus te geven. Maar heil is meer dan wedergeboorte. Het behelst behalve uitverkiezing, wedergeboorte en rechtvaardiging ook levensheiliging; dit is dagelijkse bekering, en heerlijkma­king. Hij zei dat de tekst: Werkt uws zelfs zaligheid met vrezen en beven in de eerste plaats wedergeborenen betreft, zowel uit de Joden als uit de heidenen, die in de Messias geloven. Hij werd vertaald in het Ivriet (modern Hebreeuws) en in het Rus­sisch. Hij moest daarom zijn toespraak voortdurend inkorten, maar had niet te klagen over gebrek aan interesse. Wat luistert men daar goed, met de Bijbel op schoot, voortdurend onderzoekend of “deze dingen alzo waren.” Een voorbeeld voor velen onder ons!

Een Russische jongeman, die ds. Maoz kandidaat wil stellen voor ouderling, sprak in zijn rolstoel van zijn gebrek aan liefde tot God en zijn verdriet daarover. Hij voelde zich in deze weg gedurig toch weer tot de Heere getrokken. Hij heeft niet alleen naar zijn lichaam een moeilijk leven, maar ook wil zijn vrouw hem nog niet volgen in de weg waarop de Heere hem leidt: de weg tot Christus. Evenwel mocht deze samenkomst in hun huis plaatsvinden en zijn vrouw was erbij… De Heere kan het daar gestrooide zaad ook voor haar gebrui­ken.

            Hier, waar de hitte van de ondergaande zon
blijft hangen in een flat in Ashqelon,
            zijn ze verzameld, uit het verste oord,
            en luisteren eerbiedig naar Gods Woord

Een oude kleuterjuf, nog Oekrains gekleed,
            een jonge man, die al van Christus weet,
            zijn Joodse vrouw, vijandig, vol verzet,
            horen hoe Jezus zondaars roept en redt.

            O God! waar zo Uw Woord geopend wordt,
            en U een open deur ons hebt gegeven,
            zend daar Uw Geest, al spreken wij maar kort,
            dan is er door Uw zegen eeuwig leven.
            Dan wordt, waar vroeger Dagon werd vereerd,
            Uw Naam verhoogd en Israël bekeerd.

Op woensdag, 21 juni, hebben we in Jeruzalem een bezoek ge­bracht aan het bureau van de Christian Friends of Israël. Ze wor­den vooral gesteund vanuit Amerika en beheren met vijfentwintig vrijwilligers een distributiecentrum voor behoeftige Joden. Zij doen eigenlijk soortgelijk werk als de Christelijke Ambassa­de in Jeruza­lem, maar de laatste probeert meer zo te schipperen, dat ze de regering meekrijgen, terwijl de Christian Friends zeggen zich meer te richten op de Messiasbelijdende Joden. De Ambassade vindt materiële en sociale hulp genoeg. God moet het overige doen, zo redeneren zij, terwijl de Friends een christelijk getuigenis willen doorgeven. Wij hebben na een uitvoerig gesprek de overwe­ging meegenomen naar Nederland, dat we in geval van een onverhoopte nieuwe oorlog in dit gebied in deze organisatie een geschikt instru­ment kunnen vinden voor noodhulp in oorlogstijd. We zijn hierna nog naar de Christelijke Ambassade gegaan en vandaar naar de conferentie in Ramat Rachel, waar we verschillende ontmoetingen hadden, maar daarover is al iets geschreven in het voorgaande.

In de namiddag hebben we een ontmoeting gehad met Joseph Ben Zvi. Hij studeerde in Amerika aan “Westminster” en is voorganger van een presbyteriaan­se gemeente in Jeruzalem. Hij is getrouwd met een Nederlandse vrouw. Hij werd voorheen gesteund door een Finse organisatie voor Evangelieverkon­diging onder Israël, maar deze contacten zijn sinds kort verbroken. Aanvankelijk was men vanuit deze organisatie wel getuigend werkzaam in de richting van de Joden, maar nu vaart men een liberaler koers en leert een soort universalisme. Men wil zich nog slechts richten op diaconaal werk en vindt nu dat Joseph Ben Zvi beter Jood had kunnen blijven(!). Daarom werd hem het gebruik van  het gebouw van deze organisa­tie door zijn gemeente opgezegd en kwam men op straat te staan. Hij zoekt naar een nieuw onderkomen, maar kan dit onmogelijk betalen (huur van een gebouw in Jeruzalem: $ 3000 per maand!). Nu heeft hij nog slechts samen­komsten van ongeveer twintig personen in zijn eigen woning in een voorstad van Jeruzalem en ziet hij met lede ogen zijn gemeente verlopen. Hij voelt zich verdrietig alleen staan en mist contact met andere gemeenten en met andere predikanten. Hij is één van de weinigen die presbyteriaal is (dus geen baptist; hij doopt de kinderen) en mist de meerdere vergaderin­gen. Hij voelt zich erg eenzaam en heeft ternauwernood zijn dagelijks brood en ziet uit naar een oplos­sing voor zijn proble­men, waarbij hij zich afhankelijk voelt van Gods leiding. Wij kunnen op dit moment nog weinig voor hem doen, maar krijgen gelegenheid om bij een volgend bezoek op een Bijbelkring in zijn gemeente te spreken. Misschien kunnen wij in de toekomst, na een nadere kennismaking, hem ergens bij helpen.

In de avond hebben we opnieuw een bezoek gebracht aan de confe­rentie in Ramat Rachel. Toen hebben we de lezing van ds. Baruch Maoz beluisterd en waren blij er eindelijk eens een rechtzinnig geluid te horen. Voor mij persoonlijk was er een bijzonder bemoe­diging, toen hij zijn toespraak toespitste op wat we lezen in Hande­lingen 2:36, het slot van Petrus’ toespraak op de Pinksterdag, waar we lezen: Zo wete dan zekerlijk het ganse huis Israëls, dat God Hem tot een Heere en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, Die gij gekruisigd hebt. Ik had namelijk de laatste zondag voor mijn vertrek in Vlaardingen over deze tekst gepreekt en voelde een gemeenschappelijk verlangen naar deze noodzake­lijke, geheiligde wetenschap voor het huis Israëls.

Op donderdag 22 juni heb ik in de vroege morgen een afscheids­wandeling gemaakt aan de westzijde van de Olijfberg, tussen de vele kerkhoven, de kerk Dominus Flevit en Gethsémané. Na het ontbijt hebben we een bezoek gebracht aan Yad Vashem, het holocaustmuseum in Jeruzalem. De vele indrukken die je daar opdoet over de gruwelijke Jodenvervolgingen in de loop der eeuwen en vooral in de Tweede Wereldoorlog zijn niet in woorden weer te geven. Het Joodse volk heeft wonden opgelopen, die altijd diepe, onuitwisbare littekenen nalaten. We moeten niet vergeten dat veel van die wonden hen zijn toegebracht door mensen die zich christe­nen noemden, maar die niet wisten dat het bloed van Christus ander bloed is dan dat van Abel. Abels bloed riep om wraak, maar Christus bloed spreekt betere dingen. Het roept om verzoening. Dat dit bloed toch eens op een rechte wijze benodigd werd! Hoe triest dat veel Joden iedere poging om hen het Evangelie te verkondigen zien als een hernieuwde en listiger aanval van het Christendom om hen te verderven. Wij zoeken niet anders dan hun eeuwig behoud door het werk van de enige Messias, Die zij verworpen hebben en nog verwerpen.

Ons tweede bezoek na het ontbijt betrof de organisatie “Bridges of Peace”, een organisa­tie die te vergelijken is met de Christelijke Ambassade en Christian Friends of Israël. Het is een Engels-Ame­rikaanse organisatie, vooral voor materiële hulp aan Israël. Aan Bijbelverspreiding doen zij niet. Verder geeft men aan het doel, waartoe de gevers het schonken. Ze hebben dertig medewerkers, meest vrijwilligers. Ook via hen kan in eventuele gevallen noodhulp in oorlogstijd worden gegeven.Hierna hebben we een korte wandeling gemaakt naar Bethesda, gelegen vlak bij de Stephanuspoort, en achter het gebouw dat Rome de geboorteplaats noemt van de maagd Maria. Het is één van de weinige plaatsen in Jeruzalem waar nog resten zijn van gebouwen uit de tijd van de Heere Jezus. Je ziet hier, hoe de stad door de verwoestingen steeds hoger is komen te liggen. Men bouwde de huizen op het puin van wat verwoest was.

Tot slot hebben we deze laatste middag in Israël nog een reis gemaakt naar Engedi, die indrukwekkende oase aan de Dode Zee. Weliswaar stond deze tocht niet op ons werkpro­gramma, maar deze laatste middag was hier nog wat ruimte voor. Eerst zijn we nog even naar Alazarya (u vindt er de naam Lazarus in) geweest, aan de oostzijde van de Olijfberg, vroeger Bethanië geheten. Daar is natuurlijk weer een grote Roomse kerk gebouwd, wordt het graf van Lazarus aangewezen en staan Arabieren gereed om de “echte” plaats van het huis van Maria, Martha en Lazarus tegen betaling te tonen. We zijn er snel weer wegge­gaan, om elders zuiverder indrukken op te doen. En-gedi is een indruk­wekkende plaats. De oase ligt tegen de berg­rug aan de westzijde van de Dode Zee. Hierachter ligt het bergland van Judéa, waar David rondgezwor­ven heeft, toen Saul hem naar het leven stond. We lezen daarvan in 1 Sam. 24:1: En David toog van daar op, en hij bleef in de vestingen van En‑gedi. Ds. Sonnevelt en ik hebben hier een korte bergwandeling gemaakt. Voor een langere moest men per persoon vijf liter water meene­men, zo ontzet­tend heet was het daar! Er stond een waarschuwings­bord voor slangen en schorpioenen en een vriendelijk verzoek om de luipaarden niet lastig te vallen. Ik dacht: als ze ons maar niet lastig vallen! Vanaf de steile, kale berghelling hadden we een prachtig gezicht op de oase.

Temidden van de doodse woestenij – vóór de Dode Zee, links en rechts de kale bergrug­gen en achter de woestijn en het bergland van Judéa – lag daar de bron Sulamith, waarvan het koele water in een klaterende waterval naar beneden kwam. In de omgeving ervan is alles prachtig begroeid. We zagen de wilde steenbokken – waarover in 1 Sam. 24:3 gesproken wordt! – drinken uit de beek. Als je, thuisgekomen, dan leest in het Hooglied: Mijn Liefste is mij een tros van Cyprus, in de wijngaarden van En‑gedi (Hoogl. 1:14), begrijp je die beeldspraak toch iets beter: Christus is voor Zijn bruidsgemeente in de doodse wildernis van deze wereld als een wijngaard in En-gedi temidden van een doodse omgeving. En ook de naam Sula­mith – de vrouwelijke vorm van Salomo – die wordt gegeven aan de bruid, is hier een bron voor vruchtbaarheid. Zo zal Christus Zijn Kerk vruchtbaar doen zijn. Maar laten we nooit vergeten, dat je voor die liefde en die vrucht­baarheid niet naar Israël behoeft te reizen en dat velen er heen reizen die de wel de beeld­spraak leren verstaan, maar de zaken zelf missen!

Overigens is hier stof voor meer overdenking. In Ezechiël 47:7-10 lezen we ook over deze plaats. Daar spreekt de profeet over de wateren uit het heiligdom, die vruchtbaarheid brengen tot in de Dode Zee: Als ik wederkeerde, ziet, zo was er aan den oever der beek zeer veel geboomte, van deze en van gene zijde. Toen zeide hij tot mij: Deze wateren vlieten uit naar het voorste Galile­a, en dalen af in het vlakke veld; daarna komen zij in de zee; in de zee uitge­bracht zijnde, zo worden de wateren gezond. Ja, het zal geschie­den, dat alle levende ziel, die er wemelt, overal, waarhenen een der twee beken zal komen, leven zal, en daar zal zeer veel vis zijn, omdat deze wateren daarhenen zullen gekomen zijn, en zij zullen gezond worden, en het zal leven, alles, waarhenen deze beek zal komen. Ook zal het geschieden, dat er vissers aan dezelve zullen staan, van En‑gedi aan tot En‑eglaim toe; daar zullen plaatsen zijn tot uitspreiding der netten; haar vis zal naar zijn aard wezen als de vis van de grote zee, zeer menigvuldig. De verwachting van vruchtbaarheid temidden van dood en on­vruchtbaarheid lijkt een dwaze verwachting. De verwachting van geestelijk leven voor de verstorven takken (Israël), die van de olijfboom zijn afgehouwen (Rom.11), lijkt even dwaas als de verwachting dat er in de Dode Zee ooit nog eens vis zal zwemmen. Sommigen bestempe­len het werk van de Evangelieverkondiging onder Israël als gedragen door zo’n dwaze verwachting. Laat het zo zijn: een soortgelijke verwachting! Het is voor ons een onmoge­lijke zaak: leven uit de dood. Maar Paulus heeft er in die zin ook over gesproken, Rom 11:15: Want indien hun verwerping de verzoening is der wereld, wat zal de aanneming wezen, anders dan het leven uit de doden? De wandeling in de bergen bij En-gedi, met het zicht op de Dode Zee, maakten we omstreeks vijf uur in de namiddag. Je kunt je dan niet voorstellen, dat je de volgende dag op die tijd weer thuis aan de thee zult zitten, maar dat was wel het geval.

We waren tijdig terug in ons hotel voor een afscheidsmaal en om tijdig te gaan rusten, want we moesten de volgende morgen voor het krieken van de dag op weg naar het vliegveld Ben Goerion voor de terugreis. Met een hoeveelheid ervaringen en indrukken, die zich niet in een zevental artikelen laten verwoorden, landden we omstreeks 13.00 uur op vrijdag, 23 juni, op Schiphol, waar onze vrouwen en andere familieleden ons opwachtten. Een blij weerzien! We waren vermoeid, maar ook verblijd om de vele contacten, die we mochten leggen of verdiepen, en die voor de toekomst perspec­tief bieden voor verschillende projecten voor de verbreiding van Gods Woord en het Evange­lie van de Heere Jezus Christus. We zijn en blijven daarbij afhankelijk van Gods zegen, maar mogen niet ontkennen, dat we daar al iets van ervaren hebben. Hij opende ons hier een deur en wij mogen de gelegenheden die we hier krijgen niet onbenut laten. Wij vragen daarom om gebed en steun uit de gemeenten, opdat de noodza­kelijke middelen er komen om met dit werk voort te gaan en het uit te breiden, onder Gods onmisbare zegen, tot eer van Zijn Naam en voor de komst van Zijn Koninkrijk. Ik wil dit verslag besluiten met een vrije weerga­ve van een frag­ment van een He­breeuws gedicht, dat door MacCheyne werd herdicht tijdens zijn lange reis door Palestina in 1839. Het is tevens een gebed.

Rots en Rust, tot Wie ik zucht,
geef de tijden sneller vlucht,
dat Uw Israël herrijz’
en elk volk dit wonder prijz’.
Heerlijk zij in ieders oog
wat U tot haar heil bewoog.

God van heerlijkheid en kracht
Losser van ons voorgeslacht,
toon ook nu, dat U door strijd
Uw beminde volk bevrijdt.
Vel des vijands sterkten neer
en verwoest ze als weleer.

Heere, dat het jubeljaar
’t treurend Sion vreugde baar’.
Mag de zilveren trompet
spoedig aan de mond gezet
en ’t gevangen volk bevrijd
van zijn juk en dienstbaarheid?

Waarom duldt U onze smart?
Zie de trotsheid die ons tart.
Onze heil’ge vreugd verging,
die elk plechtig feest omving.
Hoor Uw wijnstok, eens vol vrucht,
hoe z’ onvruchtbaar tot U zucht.

Rots en Rust, tot Wie ik zucht,
geef de tijden sneller vlucht,
dat Uw Israël weer zij,
eens opnieuw bemind en vrij,
zodat ieder volk erkent,
dat U Isrêls Losser bent.

Ds. C.J. Meeuse