Chiliasme of evangelieverkondiging?

2004

Het chiliasme
In Openbaringen 20 lezen we over de toekomst van Gods Kerk. Er staat dat er een engel uit de hemel komt met een grote sleutel in zijn hand en een zware ketting; hij grijpt de draak, de oude slang, de satan, en bindt hem duizend jaren. Hij wordt in een afgrond geworpen en daar al die tijd be­waard. Ondertussen zijn de zielen van hen die om Christus getuigenis gedood zijn, opgewekt. Het is de eerste opstan­ding. Ze leven en heersen als koningen met Christus duizend jaren. Zalig worden zij genoemd die daaraan deel hebben. De tweede dood zal hen niet beschadigen. Na de duizend jaren wordt de satan ontbonden. Hij verleidt de volkeren en brengt ze tot de eindstrijd. Ze omringen de legerplaats der heili­gen, maar door vuur uit de hemel krijgen de laatsten de overwinning. De duivel en de zijnen krijgen hun bestemming in de eeuwige pijn.

Dit Schriftgedeelte is er de aanleiding toe geweest, dat er alle eeuwen door mensen zijn geweest, die een duizendjarig rijk verwachtten als een heerlijke toekomst voor Gods Kerk op aarde. Het Griekse woord voor duizend, ‘chilios’, heeft de naam gegeven aan de toekomstverwachting die ze koesteren: het ‘chiliasme’. Hoewel niet iedereen van hen die ‘chiliast’ genoemd kunnen worden, zijn toekomstbeeld eender vult, stem­men ze over het algeemn wel overeen in de volgende zaken: 1. De chiliast neemt het getal duizend letterlijk: hij verwacht een toekomstig vrederijk op aarde, dat duizend jaren duren zal. 2. Hij leert twee wederkomsten van Christus. 3. Hij leert, dat met het binden van de satan, de eerste wederkomst van Christus en de opstanding der heiligen een nogal abrupte overgang naar een nieuwe en andersoortige bedeling ingaat met een grote heerlijkheid hier op aarde. 4. Men geeft het Joodse volk een bijzondere plaats in die laatste tijd en meent dat Jeruzalem het centrum moet worden van het komende Godsrijk. 5. Na de ontbinding van satan, meent men, zal het koninkrijk weer worden opgetrokken in de hemel, waarna de eindstrijd volgt.

Binnen deze grenzen zijn veel variaties in de opvattingen van verschillende chiliastische stromingen, die we aantreffen in vaak evenzoveel sekten en stromingen in de loop der eeuwen. Het Joodse volk kende al tijden met een chiliastische ge­kleurde toekomstverwachting. Juist dan, wanneer het Joodse volk verdrukt werd tussen de opdringende wereldmachten, werd de Messiasverwachting heel concreet gepredikt. Men verwachtte het vijfde rijk uit de profetie van Danie”l, een gelukkige toestand op aarde, waarbij Jeruzalem uit de hemel op aarde zou dalen en er een wereldgericht zou plaatsvinden. Kenmer­kend was dan de aardse verklaring van de profetiee”n. het moest blijkbaar moed geven in een wanhopige politieke situa­tie.

In de kerkgeschiedenis zijn er ook telkens tijden geweest waarin een chiliastische toekomstverwachting een vruchtbare voedingsbodem vond. Eerst was dat al bij sommigen in de tijd van de vervolgingen in het Romeinse rijk. Cerinthus, een gnostisch ketter, zag uit naar een duizendjarig rijk, gete­kend door een vrolijk leven op aarde, met veel eten en drin­ken en ander vleselijk zingenot. De sekte van de Ebionieten droomde al van de herbouw van de stad Jeruzalem en van de tempel. ook bij hen overheerste het zinnelijke element. Ze stonden of kwamen echter buiten de kerk. Toch zijn er ook soms binnen de Kerk chiliastische stemmen gehoord. Zo ver­wachtte Tertullianus een toekomstig vrederijk; hij ging ech­ter ook over naar een sekte, namelijk die van het Montanisme. Maar andere chiliasten met gematigder opvattingen bleven binnen de kerk. De heersende christelijke opvatting over de toekomst bleef echter sober. Het was vooral in bijzondere tijden, dat sommigen zich te buiten gingen in hun fantasiee”en over een komend Godsrijk. Rond het jaar duizend waren er, die in hun toch al vaak behoeftige omstandigheden alle werk stopten omdat de overgang naar een beter bedeling verwacht werd. Het bracht echter alleen maar hongersnood. In de tijd van de Reformatie hebben vooral de Wederdopers hun chiliasti­sche fantasiee”n gestalte trachten te geven door het geweldda­dig(!) stichten van een heilstaat in Munster. In Engeland roerden enige tijd later zich de Quinto‑monarchianen of “Fifth‑Monarchmen”. Ze verwachtten het vijfde rijk van Danie”l en probeerden het zelf maar vast te realiseren. Dit soort mensen was fel revolutionair; ze zijn dan ook meestal bloedig vervolgd. Vanaf de vorige eeuw zijn er tientallen sekten die op vreedzame wijze uitzien naar het millennium of duizendja­rige rijk. Hun toekomstverwachting is meestal ook erg aards­gezind gekleurd en moet dienen om de volgelingen te inspire­ren voor hun deelname aan de activiteiten die men wil ont­plooien. Jehovahs Getuigen, Children of God en vele anderen hebben uitgewerkte ‘blauwdrukken’ van wat er gaat gebeuren. Het boek Openbaringen wordt uitgelegd naar eigen inzichten, waarbij een letterlijke verklaring van de meeste teksten hun grond moet geven voor de vaak extreme opvattingen en bereke­ningen.

Bijbelse lijnen
Wat moeten wij heir allemaal mee aan? De teksten en argumen­ten waar men mee schermt, hebben al menigeen doen zwichten. Pas evenwel op voor de wijze waarop men de Bijbel gebruikt! Men rukt de teksten zonder bezwaar uit hun verband en laat ze ‘buikspreken’. Men goochelt ermee en stopt erin, wat men er dan ook weer uithaalt. Wij moeten evenwel iedere tekst in zijn verband lezen. In de Openbaring aan Johannes openbaart de Heere Johannes veel over de toekomst, maar op zinnebeel­dige wijze. De getallen hebben alle een symbolische beteke­nis. Er zijn zeven kandelaren, zeven gemeenten, maar ze beduiden het volmaakte geheel van het werk van de Heilige Geest op aarde. Het getal vier is het getal van de aarde (vier windstreken), zes het getal van de mens, twaalf het getal van Gods Kerk en vierentwintig dat van de Kerk van Oude en Nieuwe Testament samen. Ook vizioenen moeten niet letter­lijk, maar geestelijk worden uitgelgd. De engel uit Openba­ringen 20 heeft geen echte sleutel en geen echte ketting. De afgrond is geen echte kuil en het getal duizend moeten we niet letterlijk nemen. Zo moeten we ook het overige van dit hoofdstuk met grote voorzichtigheid verklaren. We moeten daarbij niet de methode volgen van de chiliasten, die deze moeilijk te verklaren verzen als een bril op hun neus zetten en daardoor dan heel de Bijbel willen lezen en verklaren. Beter is het geheel van wat Gods Woord ons leert over de toekomst van de Kerk voor ogen te hebben bij het lezen van dit hoofdstuk. Dan weten we, dat de Heere Jezus nooit over een eerste en tweede wederkomst heeft gesproken. Ook heeft Hij geen melding gemaakt van een eerste en tweede opstanding der doden en van een duizendjarig vrederijk op aarde. Hij is dit niet vergeten terwijl Hij zo uitvoerig over de toekomst der Kerk sprak. Wel heeft Hij over de toekomstige vervolgin­gen gesproken en bemoedigingen gegeven voor de moeilijke tijden die aanstaande waren. Zijn profetiee”n laten duidelijk geen ruimte voor de bonte fantasiee”n der chiliasten. Onze belijdenisgeschriften doen dit daarom ook niet. We moeten de gegevens uit Openbaringen 20 proberen voorzichtig in te pas­sen in wat er op andere plaatsen over de toekomst der kerk is geopenbaard. Dan kan met het binden van de duivel bedoeld zijn, dat hij lange tijd als van zijn macht beroofd zou worden. De Heere Jezus weerstond hem met zijn: “Er staat geschreven…” Betekent dit niet, dat de macht van de duivel lange tijd door Gods Woord aan banden is gelegd? En zou dan de ontbinding niet kunnen betekenen, dat het Woord van zijn gezag beroofd wordt en men de verbindende waarde ervan loo­chent? Wat zien we anders in onze tijd? Al leest men overal in de Bijbel dat de rustdag een instelling Gods is, dat gezag een gebod is, dat echtscheiding en homofilie zonden zijn, enzovoort, men maakt er nu van, dat deze zaken alleen vroeger waarde hadden. nu wil men vrijheid om te zondigen en wil men van geen Bijbelse normen meer horen. Wordt de duivel daardoor niet ontbonden? En wat de regering der heiligen betreft, men kan denken aan hen die deel hebben aan de eerste opstanding: degenen die opstaan uit hun zondegraf door waarachtige weder­geboorte. De tweede dood heeft geen macht over hen: Christus heeft de dood voor hen verslonden tot overwinning. De eind­strijd komt ook in de profetiee”n van de Heere Jezus voor en het schijnt dat deze niet zo heel ver meer weg is nu de satan ontbonden is.

Het is algemeen bekend dat de leer van het chiliasme veel plaats inruimt voor een toekomstverwachting voor Israël. Meestal verwacht men dat Jeruzalem het centrum wordt van een heerlijk vrederijk. Dikwijls meent men ook dat de tempel herbouwd zal worden en ook zijn er chiliasten die geloven in een wederkomst van de Heere Jezus aan het begin van dit verwachte duizendjarige rijk. Hoewel chiliasten hun – dikwijls uiteenlopende – fantasieën proberen Bijbels te funderen door middel van een willekeurig letterlijke exegese van Bijbelgedeelten, met name van Openbaringen 20, toch verlaten zij duidelijk het spoor van Gods Woord en van het gereformeerde belijden in hun omgang met het Joodse volk. Zij verwachten geen middellijke maar een onmiddellijke bekering van het oude bondsvolk en denken dat het hiervoor niet nodig is om de Joden het Evangelie te verkondigen. Wij zijn het hier van harte oneens mee en zijn ervan overtuigd dat er een roeping voor de kerk is om Israël het Evangelie bekend te maken.

Band met de Nadere Reformatie
In het laatste nummer van “Israël en de kerk”, van april 2003, schrijft ds. De Vreugd hierover, onder de kop “De Gereformeerde Gemeenten en Israël” en uit zijn verlangen hierover met ons in discussie te gaan. Graag willen we voor hem en voor anderen ons gevoelen hierover duidelijk uiteen zetten. Hij spreekt er zijn blijdschap over uit dat “in dit kleinere kerkverband binnen reformatorisch Nederland de bezinning op kerk en Israël de laatste jaren stevig ter hand genomen is” en meent – terecht – dat onze oriëntatie op de Nadere Reformatie daar niet vreemd aan zal zijn. Tal van oudvaders hebben immer uitdrukking gegeven aan hun hoop op Israëls herstel. Als hij daarna evenwel schrijft: “De oude schrijvers kleurden dat vaak op een min of meer chiliastische wijze in, maar dat spoor volgden de Gereformeerde Gemeenten niet, zo begrijp ik,” is hij evenwel het spoor bijster. Niet dat wij in chiliastisch vaarwater willen komen, maar we hebben onze oudvaders te lief om deze beschuldiging aan hun adres te accepteren. Chiliastisch gezinden zullen het niet als een beschuldiging, maar de oudvaders graag ter verdediging van hun opvattingen proberen te gebruiken, wij zijn ervan overtuigd dat men de predikanten van de Nadere Reformatie niet mag aanduiden als “min of meer chiliastisch”. 

Waren onze oudvaders chiliasten?
Dikwijls is in boeken en artikelen de laatste decennia de toekomstverwachting van onze oudvaders met bovenstaande uitdrukking “min of meer chiliastisch” weergegeven, waarschijnlijk vooral omdat men een tegenstelling zag tussen het gevoelen van hen die denken dat het met de kerk alleen maar bergafwaarts gaat, terwijl anderen nog een bloeitijd voor de kerk verwachten. Inderdaad behoorden nagenoeg alle oudvaders tot de laatste categorie. Maar het gaat niet aan om ze dan het etiket “chiliastisch” mee te geven.
Binnen het korte bestek van dit artikel kan ik onmogelijk mijn argumenten hiervoor weergeven. Hierover schreef ik uitvoerig in mijn boek “De toekomstverwachting van de Nader Reformatie in het licht van haar tijd” (Kampen, 1990). Hier wil ik er samenvattende het volgende van zeggen.

Chiliasten zijn mensen die vanuit een letterlijke verklaring van Openbaringen 20 verwachten dat er een omwenteling in de tijd zal komen, waarbij een heerlijk duizendjarig vrederijk zal aanbreken; de duivel zal geen kwaad meer doen, terwijl er duizend jaren vrede en voorspoed zal zijn. Jeruzalem zal het centrum zijn van deze heilstaat en alle Joden zullen tot bekering komen. Sommigen kleuren dit alles aardsgezind in, andere meer geestelijk. Sommigen leren een wederkomst van Christus en een opwekking van de doden aan het begin, anderen leren dit niet. Maar alle chiliasten stemmen erin overeen dat het toekomstige vrederijk een andersoortige bedeling van het genadeverbond meebrengt dan de huidige en dat de relatie van God met het Joodse volk wezenlijk onderscheiden is met die van het genadeverbond dat God met de Nieuwtestamentische kerk heeft. 

Onze oudvaders, zoals Brakel, Witsius, Koelman, Van de Groe en ande­ren, verwachtten over het algemeen een bloeitijd voor de kerk. Ze keken daarbij vooral naar onvervulde profetieën uit Oude en Nieuwe Testament. Geen kleine plaats had daarbij voor hen een verwachte bekering van het Joodse volk. Ze verwacht­ten eerst de terugkeer naar het Beloofde Land, iets wat wij in deze eeuw plaats hebben zien vinden! Vergeet evenwel niet dat het Woord Gods nog over heel de wereld gepredikt moest worden! En de toekomstige bekering van het Joodse volk verwachtten ze niet binnen een andersoortige bedeling van het genadeverbond, maar als een opgenomen worden van hen in de kerk. In tegenstelling met de chiliasten kwamen onze oudvaders niet in strijd met het belijden van de kerk in artikel 37 van onze NGB.

Onze Statenvertalers
Ook onze Statenverta­lers spreken van een toekomstige bekering van de Joden bij de verklaring van Romeinen 11. Ze verwachten die niet van alle Joden, maar wel van “eene zeer grote menigte, en gelijk als de gansche Joodsche natie” (kantt. 120 en 125). Maar er is geen gedachte aan een bijzondere positie van dit volk in die zin dat ze niet tot Christus moeten komen door een waar zaligmakend geloof. Kanttekening 126 luidt: “Door de predikatie van het Evangelie krachtiglijk beroepen, en door het geloof gerechtvaardigd zijnde.”

Nooit zijn de Statenvertalers om hun positieve toekomstverwachting voor het Joodse volk van chiliasme beschuldigd. De predikanten van de Nadere Reformatie mogen om diezelfde opvatting er ook niet van beschuldigd worden. En wij mogen leren van wat deze vaderen schreven over de verwachte bekering van veel Joden tot de Heere Jezus Christus. Die bekering werd, zo blijkt uit het hierboven geciteerde, niet verwacht als een onmiddellijk wonder, maar als een vrucht van de Evangelieprediking. God werkt meest middellijk en Hij bindt ons aan de middelen om die te gebruiken.

Implicaties voor al of niet evangelieverkondiging
Nu is het juist bij dit laatste dat de stichting “Christenen voor Israël” in het algemeen en ds. De Vreugd, die hier voorzitter van is, in zijn artikel in het bijzonder, vraagtekens plaatst. Hij gebruikt dan niet het woord evangelieverkondiging, maar betitelt ons werk als “zending”, waarbij je je afvraagt of hij het verschil tussen werken onder Joden die de Tenach hebben en het zendingswerk  onder heidenen die niets van Gods Woord kennen, over het hoofd ziet. 

Het is ons bekend dat de “Christenen voor Israël” vanouds steun geeft aan het Joodse volk zonder daarbij aan evangelieverkondiging te willen doen. Nu kunnen hierachter verschillende gedachten schuil gaan ten aanzien van het heil voor onze Joodse medemens. De ene is, dat de Joden zonder Christus zalig zouden kunnen worden. Ik hoorde mevrouw Pilon in Nes Ammim, de weduwe van de oprichter van die kibboets, eens zeggen: de Joden hebben Christus niet nodig; ze zijn zonder Hem al bij de Vader. De andere gedachte is dat God de Joden op Zijn tijd onmiddellijk zal bekeren, dus zonder evangelieverkondiging. Deze laatste gedachte leeft bij de meeste chiliasten. Wij verwerpen beide gedachten hartgrondig en geloven dat het Evangelie van Christus “een kracht Gods tot zaligheid is een iegelijk die gelooft, eerst den Jood en ook den Griek (Rom. 1:16).

Verdriet en vreugde
We zijn verdrietig dat zovelen die zeggen het Joodse volk lief te hebben zich kennelijk schamen om het Evangelie aan dit volk te verkondigen. Allerlei argumenten uit de geschiedenis omtrent de gruwelen die door zogenaamde christenen zijn begaan, moeten dan reden geven aan deze schaamte. We hebben ook veel om ons over te schamen. Maar over Christus en Zijn Evangelie behoeven we ons niet te schamen. Paulus begint het zestiende vers van Romeinen 1 met: “Want ik schaam mij het Evangelie van Christus niet.” Hij kon ook wel argumenten zoeken om het Joodse volk de boodschap te onthouden, maar hij had zijn volk te lief om hen het Evangelie niet te verkondigen. Hij wist dat er geen zaligheid is buiten de Zaligmaker en hij gunde hun de zaligheid. Is dat geen vreugde als een Jood tot Christus wordt gebracht? Is dat geen reden tot grote blijdschap als Christus Zijn bruid ook krijgt uit Zijn volk, Abrahams zaad, waaruit Hij gesproten is?

We zijn verwonderd en blij om de mogelijkheden die ons in Israël en in Oekraïne gegeven worden om het Evangelie van Christus te brengen onder “de beminden om der vaderen wil”. Zegene de Koning der Kerk Zelf ons gebrekkige werk tot bekering van velen uit het Joodse volk, opdat ze door Woord en Geest “krachtiglijk beroepen en door het geloof gerechtvaardigd” worden.

Chiliasme of evangelieverkondiging?
(lezing voor jongeren 10-01-2004)

Het is algemeen bekend dat de leer van het chiliasme veel plaats inruimt voor een toekomstverwachting voor Israël. Meestal verwacht men dat Jeruzalem het centrum wordt van een heerlijk vrederijk. Dikwijls meent men ook dat de tempel herbouwd zal worden en ook zijn er chiliasten die geloven in een wederkomst van de Heere Jezus aan het begin van dit verwachte duizendjarige rijk. Hoewel chiliasten hun – dikwijls uiteenlopende – fantasieën proberen Bijbels te funderen door middel van een willekeurig letterlijke exegese van Bijbelgedeelten, met name van Openbaringen 20, toch verlaten zij duidelijk het spoor van Gods Woord en van het gereformeerde belijden in hun omgang met het Joodse volk. Zij verwachten geen middellijke maar een onmiddellijke bekering van het oude bondsvolk en denken dat het hiervoor niet nodig is om de Joden het Evangelie te verkondigen. Wij zijn het hier van harte oneens mee en zijn ervan overtuigd dat er een roeping voor de kerk is om Israël het Evangelie bekend te maken.

Band met de Nadere Reformatie
In het laatste nummer van “Israël en de kerk”, van april 2003, schrijft ds. De Vreugd hierover, onder de kop “De Gereformeerde Gemeenten en Israël” en uit zijn verlangen hierover met ons in discussie te gaan. Graag willen we voor hem en voor anderen ons gevoelen hierover duidelijk uiteenzetten. Hij spreekt er zijn blijdschap over uit dat “in dit kleinere kerkverband binnen reformatorisch Nederland de bezinning op kerk en Israël de laatste jaren stevig ter hand genomen is” en meent – terecht – dat onze oriëntatie op de Nadere Reformatie daar niet vreemd aan zal zijn. Tal van oudvaders hebben uitdrukking gegeven aan hun hoop op Israëls herstel. Als hij daarna evenwel schrijft: “De oude schrijvers kleurden dat vaak op een min of meer chiliastische wijze in, maar dat spoort volgden de Gereformeerde Gemeenten niet, zo begrijp ik,” is hij evenwel het spoor bijster. Niet dat wij in chiliastisch vaarwater willen komen, maar we hebben onze oudvaders te lief om deze beschuldiging aan hun adres te accepteren. Chiliastisch gezinden zullen het niet als een beschuldiging zien; zij willen de oudvaders graag ter verdediging van hun opvattingen gebruiken, maar wij zijn ervan overtuigd dat men de predikanten van de Nadere Reformatie niet mag aanduiden als “min of meer chiliastisch”. 

Waren onze oudvaders chiliasten?
Dikwijls is in boeken en artikelen de laatste decennia de toekomstverwachting van onze oudvaders met bovenstaande uitdrukking “min of meer chiliastisch” weergegeven, waarschijnlijk vooral omdat men een tegenstelling zag tussen het gevoelen van hen die dachten dat het met de kerk alleen maar bergafwaarts gaat, terwijl anderen nog een bloeitijd voor de kerk verwachtten. Inderdaad behoorden nagenoeg alle oudvaders tot de laatste categorie. Maar het gaat niet aan om ze dan het etiket “chiliastisch” mee te geven. Leg er de toelichting van onze kanttekenaren maar eens naast. Binnen het korte bestek van dit artikel kan ik onmogelijk mijn argumenten hiervoor weergeven. Hierover schreef ik uitvoerig in mijn boek “De toekomstverwachting van de Nader Reformatie in het licht van haar tijd” (Kampen, 1990). Hier wil ik er samenvattende het volgende van zeggen.

De 17e eeuw is een eeuw geweest in ons land waarin inderdaad de toekomstverwachting in de Kerk des Heeren en daarbuiten bij hen die het Woord Gods toch nog wel gebruikten, gestalte kreeg in een optimistische zin, in een positieve verwachting. Maar dat was niet allemaal eender.

Sommigen gooien het allemaal nogal snel op een hoop en zeggen soms meewarig van onze oudvaders uit de tijd van de Nadere Reformatie: “Ach, dat waren allemaal chiliasten”. Dat waren ze evenwel niet in de zin waarin in die tijd de zogenaamde millennarii werkelijk chiliasten waren. Ze kwamen voor in sektarische kringen en waren mensen die vanuit een misvatting van Openbaring 20 een omwenteling verwachtten door een wederkomst van Christus en een opwekking van de doden uit hun graven, waarbij een heerlijk vrederijk zou aanbreken, waarbij de duivel niets meer zal doen en zich als een gebondene koest zou houden, terwijl men duizend jaren feest kan vieren. Sommigen maken dat feest ook nogal aardsgezind en kleuren het werelds in. Anderen doen dat wat geestelijker. Maar die gedachte van een duizendjarig vrederijk, als een hele nieuwe bedeling van God op deze wereld, is chiliastisch. Dat staat niet in onze belijdenis. En dat staat niet in het Woord van God. Dat is een verkeerde uitleg van Openbaring 20. Wij verwerpen dat chiliasme. 

Maar hoe komt er nu toe om onze vaderen, zoals Witsius, Koelman en Brakel, Van de Groe en vele anderen van onze oudvaders, ook chiliasten te noemen? Omdat men geen goede notie neemt van het wezenlijke verschil tussen chiliasten, die er toen ook waren, maar buiten de kerk in allerlei sekten, en onze oudvaders. Men neemt geen notie van een wezenlijk verschil; de chiliasten leerden stellingen in strijd met onze belijdenis, maar onze oudvaders kwamen nooit in strijd met onze belijdenis, ook niet met Artikel 37 van onze NGB, dat handelt over de laatste dingen. Zij leerden niets in strijd met onze geloofsleer, en spreken niet in strijd met het belijden van de Kerk als zij een positieve toekomstverwachting huldigen, of hierover op verschillende wijzen spreken. Zo mogen ook wij de verschillende opvattingen die er zijn over de toekomst der kerk wel dulden, zolang men niet in sektarische dwalingen komt, die in strijd zijn met de belijdenis. 

Ik heb hierover eens een geschriftje gelezen van Franciscus Ridderus. Die zegt daarin over de toekomstverwachting, dat er verschillende wijzen zijn waarop je over de toekomst van de Kerk kunt denken. Allereerst kan het zijn dat je geen goede toekomst meer verwacht, en dat je meent dat de Kerk zichtbaar alleen nog maar achteruit zal gaan en minder worden; het getal van Gods kinderen zal nog verder afnemen, en Christus zal weerkomen, maar er is geen bloei te verwachten. Die opvatting hebben sommigen, zegt Ridderus, en dat mag, want die dat denken, zijn niet in strijd met Gods Woord. Anderen verwachten wel een bloeitijd van de Kerk. Die verwachten dat er nog velen tot bekering zullen komen, en dat het Woord Gods (bedenk wel, het is de 17e eeuw) nog over heel de wereld zal worden verkondigd en die denken dat de Kerk nog zal groeien en bloeien en dat het Joodse volk nog tot bekering zal komen. Ridderus zegt dat wat zij denken ook niet in strijd is met de Schrift. Dat mogen zij ook denken. Dat mogen zij ook vrijelijk preken. Ze zijn niet in strijd met de Schrift en de belijdenis. En dan noemt hij nog een derde opvatting. Sommigen denken dat in het laatste der dagen, bij de wederkomst van Christus, er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zullen, waarop gerechtigheid wonen zal. En er zijn er die denken dat deze wereld gezuiverd zal worden en een heerlijk domein zal zijn voor de Kerk. Ook zij zijn niet in strijd met de Schrift en met de belijdenis. Ook die opvatting dulden we. Maar zij die met geweld een duizendjarig rijk op willen richten, die veroordelen we, want dat is tegen de Schrift. En ook de chiliasten, die een dubbele wederkomst van Christus leren en een hele andere tijdsbedeling op deze aarde, die veroordelen we ook, want dat is ook niet in overeenstemming met de Schrift en met onze belijdenis.

Het voornaamste wat ik uit deze tijd jullie door wil geven voor onze tijd, is: deze vaderen van de Nadere Reformatie zeggen, en ik heb het bij velen gelezen: God zal Zich wenden en Zijn Kerk doen groeien en bloeien. Maar…! Hij werkt niet over de zonden heen. Breek met je zondige leven. Breek met je ongerechtigheid. Ze willen een reformatie. En dan zijn ze heel praktisch. Want weet je wat ze onder reformatie verstaan? Dat je je ochtendgebed niet vergeet. Dat je je afzondert in de eenzaamheid en dat je de Heere zoekt. Dat er in de huisgezinnen gezongen wordt: Psalmen en geestelijke liederen. Dat je met elkaar Gods Woord onderzoekt. Dat er huiscatechisaties worden gehouden in de gezinnen. Dat men de dag des Heeren op het nauwkeurigst onderhoudt en met liefde. Dat men de dienst des Heeren onderhoudt, en de preken thuis bespreekt, niet in een kritische zin, maar met de vraag: “Wat was de boodschap vandaag voor ons?” O, dat verstaan zij onder reformatie. In een middellijke weg zal God Zijn zegen zenden. Sommigen zeggen: “Dat is werkheiligheid”. Maar zo hebben zij dat niet gepreekt. Zij hebben het gepreekt als een “de middelen gebruiken”, waar God ons Zelf toe stelt. En Hij zal Zijn middelen, die Hij geeft, naar Zijn welbehagen zegenen. Hun opwekking tot reformatie is een Bijbelse opwekking.

Onze toekomstverwachting
Kenmerkend voor veel mensen in onze tijd is, dat ze een sombere toekomstverwachting hebben. De wereld vervuilt schrikbarend en dat terwijl de natuurlijke bronnen van de welvaart uitgeput worden. Neem je daarbij de toenemende ver­slavingen en een cultuur die haar ethische fundering ver­liest, let je ook nog op het wegkwijnen van natuurlijke liefde, de vereenzaming, de groeiende misdaad en nog zoveel meer, dan is het ook moeilijk een rooskleurige toekomstver­wachting te koesteren. Maar we moeten voor ons oordeel niet alleen om ons heen kijken. We moeten ook ‑ en eerst ‑ in Gods Woord kijken en luisteren naar wat de Schepper van hemel en aarde van de toekomst van deze wereld gezegd heeft. Daar lezen we, dat de wereld voorbijgaat, met haar begeerlijkheid; ze zal vergaan door Gods oordeel en Hij trekt de Zijnen er uit. Zijn Koninkrijk is niet van deze wereld, maar van hoger orde en alleen zij, die daartoe behoren, hebben een goede toekomst. Het is de toekomende stad, het Koninkrijk der hemelen, het Jeruzalem, dat van God afdaalt. Het zal komen als een steen zonder afgehouwen en de rijken van deze wereld vermalen, zo zag Daniël. Het zal in der eeuwigheid niet verstoord worden, aan geen volk overgegeven worden, maar in de eeuwigheid bestaan. Wij leren uit het Woord van God, dat alleen het Koninkrijk van Christus een goede toekomst tege­moet gaat, en dat in tegenstelling met alle rijken van deze wereld. Dat moet ook onze gedachten over de toekomst bepalen. Laat ze niet leiden door allerlei overwegingen van wereldse aard, maar door het Woord van God, dat geen verwachting geeft voor deze wereld en haar begeerlijkheid, maar wel voor hen die Gods wil leren doen: zij blijven in eeuwigheid in het rijk Gods, dat als het Koninkrijk van Christus hier al ge­stalte zal krijgen. Het is het Koninkrijk van Gods genade, waartoe zondaren worden geroepen en waarbinnen ze mogen gelo­ven een heerlijke toekomst tegemoet te gaan.

Maar hoe moeten we over deze goede toekomst denken? Zal dit Koninkrijk op aarde tot volle ontplooiing komen? Zal Gods Kerk op aarde nog gaan groeien en bloeien? Zullen er nog hele volkeren tot bekering komen? Zal het Joodse volk nog eens een centrale plaats krijgen binnen dit Koninkrijk? Of zal de Kerk wegkwijnen en als tot niets worden, zoals in de dagen van Elia? Zal het geloof uitgeroeid worden en de macht van de vorst der alleen nog triomfen vieren op aarde? Zullen Gods kinderen, de een na de ander thuisgehaald worden, en de Heere met deze schepping een voleinding maken als de laatste zijn taak uitgediend heeft? 

Blijvende vragen
We moeten niet denken, dat we nu op alle vragen die bij het lezen van het moeilijk boek Openbaringen kunnen rijzen, een antwoord klaar hebben liggen. Calvijn heeft van de verklaring van dit Bijbelboek afgezien: een wijze bescheidenheid. Dat betekent niet, dat wij het nu ook maar terzijde moet leggen, of dat niemand er iets van mag verklaren. Onze Statenverta­lers voorzagen ook dit boek van kanttekeningen, hoewel ieder die deze leest, kan weten, dat ze hierbij dikwijls erg be­scheiden waren. Ze lieten bijvoorbeeld dikwijls meerdere opvattingen naast elkaar staan, hoewel ze niet met elkaar in overeenstemming waren. Het waren echter verschillende moge­lijkheden van verklaring. De duizend jaren plaatsen ze ook in het verleden, hoewel ze aan een letterlijke verklaring van dit getal vasthouden(!). Ze tonen iedere verklaring te kunnen waarderen als deze maar niet in strijd is met de andere boeken uit Gods Woord en dan ook met de belijdenis der Kerk. 

Er zijn er geweest van onze vaderen in de zeventiende, acht­bare kinderen Gods, zoals Brakel, Witsius, Koelman en ande­ren, die nog een bloeitijd voor Gods Kerk op aarde verwacht­ten. Ze keken daarbij vooral naar onvervulde profetieën uit Oude en Nieuwe testament. Geen kleine plaats had daarbij voor hen een verwachte bekering van het Joodse volk. Ze verwacht­ten eerst de terugkeer naar het Beloofde Land, iets wat wij in deze eeuw plaats hebben zien vinden! Ook onze Statenverta­lers spreken van een toekomstige bekering van de Joden bij de verklaring van Romeinen 11. Ze verwachten die niet van alle Joden, maar wel van “eene zeer grote menigte, en gelijk als de gansche Joodsche natie” (kantt. 20 en 25). Maar er is geen gedachte aan een bijzonder positie van dit volk in die zin dat ze niet gewoon in de Kerk opgenomen zouden moeten worden. Dat moeten ze wel en ze zullen net als alle ware christenen tot Christus moeten komen door een waar zaligmakend geloof. Zo blijft dan nu ook de vraag hoe de toekomst voor Gods Kerk op aarde precies zijn zal, openstaan. Komt er nog een bloei­tijd? Zou het niet mogelijk zijn, bijvoorbeeld in die landen die nu van het juk van het communisme bevrijd schijnen te worden? Hoe lang zal de eindstrijd duren en hoe hevig zal ze zijn? Hoe moeten we denken over de zeven zegelen en de zeven fiolen van Gods toorn uit Openbaringen? Er is hier geen plaats om op al deze vragen in te gaan. Er zijn er zelfs veel meer te stellen. Het zou ook moeilijk zijn overal een pas­klaar antwoord op te geven. Toch zijn het vragen die ons bezig mogen houden. Johannes mocht de worden van de profetie van het laatste Bijbelboek niet verzegelen, want de tijd was nabij…

Jouw toekomst
Aan het begin van het jaar denk je vast en zeker wel aan de toekomst, aan jouw toekomst. Veel ervan is onzeker. Wel weet je zeker, dat het hier op aarde maar tijdelijk is, dat er een eind aan komt. Verdring die gedachte niet. Als je onbekeerd bent en zo verder leeft, heb je geen beste toekomst voor je. Wat je op aarde ook zult bereiken, het zal geen echt geluk met zich meebrengen. Echt geluk, zaligheid, krijg je alleen als je tot het Koninkrijk van Christus behoort. Dan moet Hij je Koning worden! Dan moet Hij je regeren door Zijn Woord en Geest. En jij zult er dan vreugde in vinden je te laten regeren. Die Koning heeft geen slaven in Zijn dienst, maar alleen gewillige dienaren, dus dienaren die zijn wil begeren te doen. Dienaren van die Koning zijn we niet automatisch door onze doop. Wel is toen gezegd, dat we het behoren te zijn! We kregen Zijn merk‑ en veldteken, zo staat in onze geloofsbelijdenis. Maar we zijn niet automatisch gewillig tot Zijn dienst. Dat worden we eerst door bekering, omkering, innerlijk en uiterlijk. Wie geleerd heeft wat een wondere Koning Christus is ‑ namelijk en Koning die Zijn dienaren dient! ‑ die zal zich leren overgeven aan Zijn zorg. En dan zorgt Hij voor de toekomst. Zo hebben zij, en alleen zij, een goede toekomst, die wedergeboren zijn tot een levende hoop. Hun verwachting gaat uit naar de Heere en naar Zijn bestuur over Zijn Kerk. Hij heeft beloofd bij haar te zullen blijven en alleen zo is het mogelijk staande te blijven als het vuur van de beproeving gestookt zal worden. Het gaat dus eigenlijk altijd goed met Christus Koninkrijk, of het nu tot bloei komt, of dat er verdrukking en vervolging komen. Ja, het kon wel eens zo zijn, dat die verdrukking en vervolging en die bloei samenvallen. Ook in het verleden kwam Gods Kerk door de verdrukking dikwijls tot grote bloei. het mocht een middel zijn voor velen. het bloed der martelaren was als een zaad. Maar laat de nood van vervolgingen er toch niet toe laten leiden de toevlucht te nemen tot ijdele chiliastische toe­komstdromen, alsof dat de betere toekomst der Kerk zou zijn. Nee, de toekomst, de goede toekomst, ligt vast in de belofte van Christus voor Zijn Kerk: “En ziet, Ik ben met ulieden al de dagen tot de voleinding der wereld.

Ds. C.J. Meeuse