Het is opmerkelijk hoe makkelijk we tegen elkaar zeggen: ‘Tot ziens’. Het is de groet die we, zo denk ik, het meeste uitspreken. We hopen elkaar dan ook wel weer te zien, maar zeker is het niet. De wens is al vaak uitgesproken als er geen weerzien meer kwam.
De vraag die we hierbij kunnen stellen, is of we elkaar wel goed zien, wanneer we elkaar zo oppervlakkig groeten. Onlangs las ik bij Thomas Sheppard een vermaning om elkaar toch te zien op weg naar de aanstaande Godsontmoeting. We moeten niet eerst bekommerd zijn om elkaar als we elkaar kwijt zijn en het voor de ander eeuwigheid geworden is!
Ik herinner me het laatste bezoek van ds. Lamain aan ons land. Hij preekte gewoontegetrouw in Rotterdam-Zuid, niet wetend dat het zijn laatste preek in Nederland zou zijn. Toen hij bij ons in de pastorie de avondmaaltijd gebruikte, kreeg hij bericht van een ongeluk dat een van zijn kinderen in Amerika die dag overkwam. Hij merkte daarbij op: ‘Dan voel je weer eens dat je kinderen hebt’, en hij doelde daarbij op waar we nu over denken: dan zie je weer eens dat ze een ziel hebben voor de eeuwigheid en we daaraan moeten denken. Eigenlijk moesten we dat altijd bij ons hebben.
Rev. Murray Mac Cheyne had eens een ontmoeting gehad met een broeder mede-predikant en ze hadden over allerhande kerkelijke onderwerpen gesproken, maar niet over het al of niet bereid zijn om te sterven. Hij herinnert dan aan de uitdrukking die de puriteinen gebruikten: ‘I preach as if I never preach again, and as a dying man to dying man’, dat is: ‘Ik preek alsof ik nooit meer zal preken, zoals een stervende tot stervenden moet spreken.’ We moeten met elkaar omgaan, zo wilde hij zeggen, alsof onze ontmoeting de laatste is aan deze zijde van het graf.
Zien we elkaar nog? zo schreef ik boven deze column. Je mag het uitleggen als de vraag: Zien we elkaar ooit nog weer? Je mag het zeker ook uitleggen als een opwekking om in onze ontmoetingen aan elkaars staat voor de eeuwigheid te denken en daar zo mogelijk ook met elkaar over te spreken. Laten we toch oog en hart hebben voor elkaar.Door Gods genade mag er een weerzien zijn in het eeuwige leven. Wat groot als we daaraan mogen denken als we afscheid van elkaar nemen. Onlangs mocht ik tot een oud-ambtsbroeder op zijn sterfbed zeggen: ‘tot ziens’, terwijl we van elkaar wisten dat we elkaar aan deze zijde van het graf niet meer zouden zien.
C.J. Meeuse