Er zijn niet veel plaatsen in Israël die nog iets hebben van hun originele staat, zoals die was in de Bijbeltijd. Allerlei vormen van afgoderij brengen meer verontreiniging dan heiliging en we kunnen zulke plaatsen beter mijden dan zoeken. We hebben bij onze werkbezoeken er overigens ook weinig tijd voor, maar bij de onlangs gehouden visitatie hebben we toch een bezoek gebracht aan het oude Sichem, tussen de Ebal en de Gerizim. Hier zijn zegen en vloek naar Gods bevel vanaf die bergen over het volk uitgesproken bij de intocht in Kanaän (Jozua 8). Hier nam Jozua afscheid van het volk voor zijn sterven (Jozua 24). Hier is het graf van Jozef, op het stuk land dat hij van vader Jakob kreeg (Joh. 4:5). Omdat het op de zgn. Westbank ligt, is daar nagenoeg geen toerisme. Wel moesten we ons witte overhemd voor een blauw verwisselen om geen orthodoxe Joden te lijken. Het kan je een steniging opleveren. Daar bij Sichem ligt ook de Jakobsbron, waar de Heere Jezus de Samaritaanse vrouw om water vroeg en waar hij met haar sprak. Helaas is er op die plaats een grote Grieks-orthodoxe kerk gebouwd, maar de bron is nog intact. We konden er water uit putten en we hebben ervan gedronken. Mac Cheyne was hier op zijn reis door Israël ook. Zijn vriend Andrew Bonar liet zijn Bijbel in de bron vallen en MacCheyne dichtte toe een vers, dat ik in het Nederlands vertaalde: ‘Geliefde Bijbel, moet ik u eens kwijt, Gezel bij mijn gezwoeg in vreê of strijd. Mijn raadsman, die mij troost in angst of smart, Gids, die mij leidt door deze wereld, zo verward!, etc..’ (Het staat in het bundeltje ‘Liederen Sions’ dat ik vroeger uitgaf bij Den Hertog). Ik dacht aan die Bijbel toen ik er water putte, maar ik dacht vooral aan de geschiedenis die we in Johannes 4 lezen, waarin staat hoeveel belangrijker het water is dat Christus de zijnen geeft! We hebben dat hoofdstuk hier gelezen, zoals Mac Cheyne en zijn vriend dit deden en hadden er een indruk van dat je voor dit ‘water’ van Christus niet zover hoeft te reizen!
We zijn vandaar we naar het graf van Jozef gegaan, maar we mochten er geen foto’s maken vanwege een politiebezetting bij deze door Joden geclaimde plaats. Dit mocht wel bij de oude stad Sichem, waar veel opgravingen zijn. Hier zijn nog de resten van de muur en van veel gebouwen, waaronder de toren waar de steen vanaf geworpen werd die Abimelech doodde. Het moet een indrukwekkende hoofdstad van Samaria geweest zijn, maar je ziet ook hier wat Lodensteyn zong: ‘Pracht en schoonheid moog’ wat schijnen, ’t is aan de d’ijdelheid gelijk; ’t zal als d’ijdelheid verdwijnen, ondergaan in stof en slijk.’ Onderweg zagen we een vlucht ooievaars, op weg van Egypte naar wellicht Nederland. Momenteel ligt hier de Arabische plaats Nabloes, met niet minder dan 350.000 inwoners. De stad ligt heel dicht bij Samaria, door Omri gebouwd op de berg Semer, waar de resten van het paleis van Achab nog te vinden zijn en ook van het paleis van Herodes, waar Johannes de Doper gedood is. Ook daar is alles vergane schoonheid, maar het is wel historische grond. We zoeken er niet als pelgrims te aanbidden, maar krijgen er wel indrukken van situaties en ook van de afwezigheid van de boodschap die hier in verleden eeuwen geklonken heeft en die nu de wereld door gaat. In alle omstandigheden proberen we de mensen hier ook iets van het Evangelie te brengen in hun taal, door middel van brochures en andere boekjes die ze wel aannemen. Ook zijn er soms wel korte gesprekken in het Engels mogelijk. Bij de Jakobsbron liepen nog enkele Arabische jongens blij met onze boekjes weg.
Op de terugweg werd de lucht donker en er kwam uit zee veel regen opzetten: de spade regens, die dit jaar heel laat waren! Het land was zodoende nog prachtig en overal bloeiden er bloemen, die als de verzengende oostenwind komt verdorren, als beeld van onze vergankelijkheid. We proberen bij alle herinneringen op deze reizen toch vooral te onthouden wat de eeuwge boodschap is, die hier gebracht is. Ze is aan tijd noch plaats gebonden.