Gods Woord in ons hart
Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen, opdat ik tegen U niet zondigen zou (Ps. 119:11).
Lezen: Psalm 119:9–16
Uw rede in mijn hart. Dat is een grote tegenstelling! Uw rede, Uw woord, in de grondtaal staat hier een Hebreeuws woord dat in feite niets anders betekent dan ‘woord’. Uw rede is het woord van God. Er staat een ander woord dan wat gewoonlijk hiervoor gebruikt wordt maar het betekent hetzelfde. De Engelse vertaling zegt hier ook: “Ik heb Uw woord in mijn hart verborgen.” Het gaat om het Woord van God, waardoor Hij spreekt. Er staat dus: Ik heb Uw goddelijk Woord, Uw eeuwig blijvend Woord, in mijn hart verborgen.
Weet u dat wij van nature een andere gedachte hebben over de godsdienst. Wij werken precies de andere kant op. Wij leggen Gods Woord niet in ons hart, maar wij willen ons woord in Gods hart leggen. Wij komen met onze gedachten, onze wil, onze begeerte. Gaat u het eens na als u bidt. Als wij onze knieën buigen voor de Heere, hoe zijn wij dan bezig? Hoe werken dan onze gedachten? Wij mogen ons daarop wel bezinnen. Als er zoveel gebeden onverhoord blijven omdat zij niet goed zijn, mogen wij onze gebeden wel onderzoeken. Van nature zijn wij voortdurend bezig met onze wil, onze wensen, onze gedachten. Wij vinden ze zo slecht niet. Wij zien er geen kwaad in. We willen ze wel aan God voorleggen en ze brengen tot in het hart van God. Wij willen hemel en aarde bewegen ons ten goede en we zijn dienaren van onszelf. Alles moet ons dienen, ook God. Wij willen op de troon zitten en vinden onze wil, gedachten, wensen en begeerten zo belangrijk, dat ze minstens in het hart van God gelegd moeten worden.
In onze tekst staat het net andersom. Zo leert God het Zijn kinderen. Zijn rede, Zijn Woord, in ons hart, niet onze rede in Zijn hart. Dan zijn wij er aan ontdekt, dat wat wij van nature bedenken, wat wij willen en waar wij al gauw het stempel ‘goed’ op zetten, maar dat is voor God nog niet goed. Wij moeten er aan ontdekt worden dat het licht in ons duisternis is. Dan worden wij bang voor wat in eigen hart opkomt. Dan worden wij dwazen in plaats van wijzen. In een weg waarin de Heere ons onszelf doet zien, hebben wij niet zoveel verwachting niet meer van wat wij van nature willen, begeren en wensen, ook al lijkt het zo goed. Dan is zelf onze begeerte naar bekering zelfs niet zuiver voor God. Dan gaat het soms nog alleen om de hemel, maar niet om de wil van God. En om die wil gaat het als God ons bekeert. Onderzoek uzelf. Dan gaat het niet meer om onze wil bij God te brengen, maar dan gaat het om Gods wil, die geldingskracht krijgt. Uw spreken, niet mijn spreken. “Uw wil geschiede”, zo heeft de Heere Jezus het ons in het Onze Vader leren bidden. “Gelijk in de hemel als ook op de aarde.” De wil van God zal voorop gaan. Die wil lief te krijgen, het spreken van God, waarin Hij Zijn wil geopenbaard heeft, Zijn Woord, Zijn eeuwig blijvend Woord, dat Hij spreekt om zondaren op te zoeken, wakker te schudden, als dwazen te leiden en te leren op de weg die naar de zaligheid leidt. Gods Woord is rein in al Zijn spreken. “Uw rede in mijn hart.” Is dat onze begeerte ook? Dat de wil van God, het Woord van God, ook als het ons veroordeelt en terneer werpt, als het ons vernedert, als het ons ontdekt, als het onze verkeerde begeerte bloot legt, als het onze hoogmoed aanwijst, als het leiding wil geven aan dwazen, heerschappij over ons mag hebben? Wat leest u het dan veel en graag. Dan gaat het nogal eens open. Dan zoeken wij in dat Woord. Dan vouwen wij onze handen op dat Woord. Dan bidden wij en vragen: “Ach Heere, maak mij toch Uw wegen door Uw Woord en Geest bekend. Uw rede, mag ze ook in mijn hart liggen?” God wil Zijn Woord, Zijn rede in ons hart zien. Niet alleen in ons oor, niet alleen in ons verstand, maar in ons hart. Het moet wel eerst in het oor. Zo komt het ook in het verstand. Maar dat is niet genoeg. Het moet ook in het hart.
Het geloof is wel door het gehoor. Dat moeten wij niet vergeten. Ik zei pas nog tegen de catechisanten: “Jongens, daarom zitten jullie hier.” Wij zijn niet rooms en geloven niet dat er een blind geloof is, een ingewikkeld geloof, dat geen kennis nodig heeft. Wij hebben kennis nodig van God en goddelijke zaken en de Heere wil dat middellijk geven door Zijn Woord. Zijn spreken komt eerst tot ons oor. Als wij niet eens willen dat het tot ons oor komt en de middelen verachten waardoor de Heere het in ons oor wil brengen, hoe kunnen wij dan verwachten dat het in ons hart komt? Dus wij moeten zoeken dat het tot ons oor komt. Waar de middelen maar zijn, moeten wij ze trouw zoeken. Dan komt het ook tot ons verstand. Paulus spreekt over de redelijke godsdienst en hij bedoelt dan niet dat het alleen maar een godsdienst is van de rede, van het verstand. Maar ze is niet tegen de rede; vaak wel boven ons denken, maar niet ertegen. Maar de Heere werkt bij mensen die Hij begiftigd heeft met een verstand, niet door hun verstand uit te schakelen. Sommigen denken dat je maar niet teveel over de godsdienst moet denken, maar niet teveel weten. Dat is een vergissing. Wij mogen van Gods Woord veel weten. Wij mogen er veel uit leren. Het is te hopen dat er veel van in ons verstand zit en in ons geheugen. Maar toch… Dat is niet genoeg. Al zou het gehele Woord in ons geheugen zitten. Al zouden wij de Bijbel kennen, van voor tot achter. Al zouden wij allerlei teksten kunnen noemen. Allerlei preken kunnen navertellen. De punten zelfs nog weten. Al dwingen wij zelfs Gods kinderen respect af, zodat ze zeggen: Ik wou dat ik het zo goed kon onthouden als die man of vrouw. Het is niet genoeg. Het Woord van God moet niet alleen in ons oor, ons hoofd, ons geheugen, maar het moet in ons hart. En is daar plaats voor in ons hart? Dat is een vraag die wij ons wel mogen stellen. Hoe staat het met dat hart van ons? Hoe staat het met onze hartenaarde. Die is niet bij ieder eender. Er zijn harten als platgetreden paden. Al het zaad dat erop valt, komt de boze en neemt het uit hun hart weg. De vogels pikken het weg van de platgetreden paden. Het zakt er niet in. Is ons hart nog zo’n platgetreden pad? Zo’n harde weg? De zaden worden er een voor een weggepikt. Er blijft zelfs niets in het geheugen. Of is ons hart als de steenachtige aarde? Een mooie, rulle buitenkant, maar keihard van binnen. Voor het oog lijkt het heel wat, maar als we verder zouden zien in het hart, dan moeten wij zien dat het zo hard is als een rotssteen. Onverbroken, hard in het verborgene. Hard voor anderen. Hard voor God. Of is ons hart als de aarde waar de doornen en de distelen in groeiden? Daar is voor alles en nog wat plaats, maar het Woord van God verstikt er.
Hoe staat het met onze hartenaarde? Ons hart is van nature zo goed niet. Hebben wij dat al geleerd met toepassing voor ons zelf? Want van binnen uit het hart der mensen komen voort kwade gedachten, overspelen, hoererijen, doodslagen, dieverijen, gierigheden, boosheden, bedrog, ontuchtigheid, een boos oog, lastering, hovaardij, onverstand, zegt de Heere Jezus. Deze dingen komen voort van binnen en ontreinigen de mens. Ons hart is als een ruisende kuil, vol modder en van slijk. Die vuiligheid dragen wij in ons om. En die komt telkens naar boven. O, hebt u uw hart zo wel leren kennen? Als een bron van wanbedrijven, zo zegt David. Of, zoals de profeet zegt: arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja dodelijk is het, wie zal het kennen? Ons boze hart, waar geen plaats is voor God en goddelijke zaken, maar wel voor de zonde van nature. Zo’n hart kan de Heere vernieuwen! Als we daar met onze kinderen of kleinkinderen over spreken als we ze op schoot nemen, dan zegt u het toch wel eens? Je moet een nieuw hart krijgen. Wat is dan dat nieuwe hart? Het is beeldspraak. Maar er gebeurt dan echt wel iets in dat hart. De hartenaarde wordt toebereid. Dan blijft het niet langer zo’n harde weg, maar dan wordt het gescheurd, verbroken, omgeploegd. Dan worden er doornen en distels uitgetrokken, dan komt het onderste boven. Dan wordt het binnenstebuiten gekeerd en komen verborgenheden openbaar, voor God en soms ook voor de mensen. In de eerste plaats voor God, in het verborgene. Dan gaan wij pas zien wat er allemaal in zit. Wij wisten het niet eens. Dan komen er telkens andere boze dingen waarvan wij eerst niet wisten dat ze bestonden in ons leven. Wat dacht Paulus voor zijn bekering toch een heilige man te zijn! Maar later zegt hij: “Toen het gebod gekomen is, is de zonde weder levend geworden en ik ben gestorven.” Toen heb ik gezien wat een vuiligheid daar in mijn bestaan altijd al woedde. Toen kwam het openbaar. En dat gebeurt nog, waar harten vernieuwd worden. Ach, die dat mogen meemaken, zij die de werking van de Heilige Geest in hun hart ervaren, waar het hart geploegd wordt, die denken dat het verkeerd gaat. Ze kunnen het niet zien als hartvernieuwing. En, ach, misschien is het wel goed ook dat zij het nog niet zo zien. Denk eens terug aan de tijd dat God u te sterk werd, kinderen Gods. Toen de Heilige Geest het harde hart ging ploegen. Ach, wat ging het allemaal verkeerd! Wat kwam u er achter dat veel zonde, veel ongerechtigheid in u was. Eerst altijd maar splinters gezien bij anderen, maar toen die balk in eigen oog! Dat arglistige hart! Bevreesd werd u voor uzelf. Toen ging u ervaren dat uw hart vernieuwd moest worden. Toen weende u bittere tranen om dat goddeloze hart, dat ellendige, van God afgekeerde harde hart. U riep tot God: “Wat ben ik een slecht mens. Daar deugt aan mij niets. Ik vind alleen maar ongerechtigheid, wat U tot toorn moet ontsteken tegen mij.” U huilt er over. Wat is het toch dat u er verdriet over geeft? Had u het toch graag anders gezien? Is er een begeerte naar een rein hart, naar een hart dat naar God uitgaat? Is er een begeerte in uw hart van de liefde? Liefde voor de wil van God? Is er liefde in uw hart uitgestort dat u zo bitter moet wenen over uw eigen zonden? Is er een beginsel dat schreit naar God, al kunt u het er nauwelijks voor houden? Een beginsel dat u voor God zou willen leven, naar de wil van God. Is er een begeerte gekomen dat het Woord van God heerschappij krijgt in uw hart, in uw leven? O, de Heere kan het hart openen voor Zijn Woord, zodat wij hongerig worden naar dat Woord. Zo, dat het allerkostelijkst voor ons wordt. Opdat het ons in ons leven tot onderwijs zal strekken. Wij dwazen, die de wijsheid, de wetenschap, niet meer kennen, die de weg naar het heil nooit meer kunnen bewandelen, worden verlegen om het Woord van God. O, weet dat dit het werk van God Zelf is, die harten opent voor Zijn Woord.
Ja, zegt u, daar wacht ik al lange tijd op. Maar dat is mij nog niet gebeurd. Ach, weet u hoe dat gebeurd? Nee, het is niet iets dat wij zelf doen. Het is ook niet iets dat wij bij elkaar doen. Gelukkig niet. Want wat wij doen, is aan de dood onderworpen. Wij kunnen elkaar geen eeuwig leven geven. Wij kunnen elkaar misleiden en bedriegen. Maar dit doet God. Weet u hoe Hij dat doet? Hoe opent God het hart voor Zijn Woord? Dat doet Hij door Zijn Woord. Dat doet Hij door de prediking van Zijn Woord. Het hart van Lydia werd geopend onder de preek van Paulus. Kom, stel u maar veel onder de middelen en vraag maar: Heere, mag Uw Woord gebruikt worden om mijn hart te verbreken? Om mij te ontdekken aan mijn boosheid en zondigheid. Maar ook om een begeren te krijgen naar Uw Goddelijk licht, naar Uw Goddelijke leiding; naar Uw hemels onderwijs, opdat ook Uw rede in mijn hart zou worden weggelegd. In die middellijke weg wil de Heere werken. En waar de Heere werkt, daar wordt liefde in het hart uitgestort. Daar is een begeerte die uitgaat naar God, een zoeken van God. Dat heeft David gezegd in de Psalm die we met elkaar overdenken. “Ik zoek U met mijn gehele hart”. Ziet u, daar hebt u de uitgang van een vernieuwd hart. Ik zoek U, Heere, met mijn gehele hart. Het hart is de plaats van de genegenheid, van de liefde. En van nature gaat die uit naar onszelf. Dat is: naar de zonde. Het kan openbaar, of verborgen zijn, maar het is naar de zonde. Maar door Gods genade gaat ons hart uit naar Hem. Dan strekt ons daar al onze lust en onze liefde heen. Hoe wordt die liefde dan opgewekt? Hoe wordt ze wakker gemaakt? Hoe wordt ze verlevendigd? Wel, door dat Woord van God. Hoe spreekt God dan? Door Zijn Zoon. “Niemand heeft ooit God gekend, maar de Eniggeboren Zoon die in de schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.” Was Christus er niet geweest, dan hadden wij geen Bijbel gehad. Het Woord van God is gegeven om ons te verhalen in welke weg God met zondaren te doen wil hebben. Voor de zondeval was er geen Bijbel nodig. Maar sinds de mens verduisterd en verblind zijn weg gaat in de zonde, daar in onder dreigt te gaan, heeft het God behaagd Zijn Woord te geven. Waarom? Niet voor niets wordt het geheel het Evangelie genoemd. Zeker heeft de wet een plaats. Het gaat niet buiten de prediking van de wet Gods om. Maar toch wordt het gehele Woord van God het Evangelie genoemd. Omdat het Woord gegeven is om dwazen, slechten, wijsheid van God te leren. Daarvan is alles goed, ook de prediking van de wet, ook de tuchtiging, ook de terneerwerping van zondaren. God heeft er Zijn wijze bedoelingen mee. Zondaren worden ontdekt om ze toe te bereiden voor het heil in Christus. Dan is dit toch ook Zijn bedoeling. Het is waar, God maakt Zich ook vrij van mensen, die zich verharden tegen Hem en Zijn Woord. Maar waarom worden zij met dubbele slagen geslagen? Omdat zij niet wilden dat Hij Koning over hen zou zijn. Omdat zij Jezus Christus niet als van God gegeven Leidsman, niet als Priester, niet als Koning begeerden en Hem niet nodig hadden. Daarom worden ze met dubbele slagen geslagen. Maar in het Woord van God wordt geleerd dat er doen aan is voor ellendige albedervers. Zondaren kunnen nog kinderen Gods gemaakt worden. Zij kunnen gered worden uit hun nood en dood.
Bent u een zondaar die begerig uitziet naar Goddelijke leiding, naar Goddelijk licht? Die de Goddelijke rede in uw hart begeert weg te leggen, het Woord van God begeert te overdenken? Wel, onderzoek dan dat Woord. Biddend. Ik weet zeker dat de Heere het wil gebruiken, want het is Zijn belofte. Hij zegt dat hongerigen met goederen worden vervuld; de armen, terwijl de rijken ledig worden weggezonden. Het is Zijn eigen belofte waar Maria van heeft gejubeld. Zij heeft ervan gezongen en het is het wonder voor allen die hun armoede, honger en kommer hebben leren kennen. Een kan hun nooddruft vervullen, maar wil ze ook vervullen in heerlijkheid. Als u daar ooit eens iets van mocht proeven, als God daar moed door gaf, in uw duisternis, bij alle verschrikking door de ontdekking en er toch eens een woord voor u was bij het Bijbel lezen aan tafel. Of was het een tekst in de preek, of bij het lezen van een boek dat u moed gaf? Kan het voor mij nog? Kan ik nog zalig worden? Zou dat kunnen voor zo’n vreemd mens als ik ben? Met zo’n dwaas hart? Met zoveel duisternis? Zoveel verborgen kwaad? Zou dat kunnen? Zou ik nog zalig kunnen worden? Dat woord hebt u in uw hart weggelegd. Het ligt er nog. Het ligt er, bewaard als een parel in een schatkist, als een diamant in een juwelenkist. Dat Woord van God kunt u niet kwijt; dat wilt u niet kwijt. Dat kan u niemand ooit ontnemen. En soms zucht u tot God: “Gedenk aan het Woord gesproken tot Uw knecht, waarop Gij mij verwachting hebt gegeven. Dat is mijn troost in druk mij toegelegd. Dat leert mijn ziel u achteraan te kleven.” O, dat Woord, dat kostbare Woord van God. Daar komt de duivel op af; dan mag u zeggen: “Het is het heilige, eeuwige Woord van God. God kan niet liegen. O, duivel, leugenaar van de beginne, ga weg van mij!” Dan vouwt u de handen weer en zegt u: “Heere, gedenk toch aan Uw Woord. Kom er toch nog eens op terug. Geef mij nog eens een bemoediging.” U slaat de bijbel weer open, leest en zucht. “Ach, Heere, mag de glans van de Zon der gerechtigheid in mijn duisternis schijnen? Wil Uw Woord nog eens openen voor mijn hart. Wil mijn hart nog eens openen voor Uw Woord. Opdat er nog meer van die kostelijke schatten in mijn hart mogen worden weggelegd.”
Want David zegt nog meer: “Ik heb Uw rede in mijn hart verborgen opdat ik niet zondigen zou.” Hij heeft er een doel mee. Iemand heeft opgemerkt dat het in deze tekst gaat over de beste plaats en over het beste doel. En dat is waar. Dit is voor Gods Woord de beste plaats en het is het beste doel. De beste plaats ervoor is het in ons hart om te dragen. Dan kunnen we het spreken van de eeuwige God niet meer vergeten. Dan heeft Hij het in onze harten geschreven. Dan wordt het door onze liefde bewaakt. En dat maakt onze liefde werkzaam om het goede te doen. Daar gaat het hier over. Het maakt ons werkzaam. Gods Woord maakt ons geen passieve, luie, lijdelijke mensen. Lees het maar in deze tekst: “opdat ik tegen U niet zondigen zou.” Dat is het beste doel. Wij mogen wel bijzonder letten op de woorden “tegen U”. Veel mensen zeggen wel niet te willen zondigen, heilig te willen leven, maar als wij ze goed zouden kunnen nagaan, zouden wij zien dat het alleen maar om openbare zonden gaat. Er zijn mensen die willen niet zondigen alleen omdat iemand het ziet. Zij zondigen in het verborgene wel. Dat valt buiten onze gezichtskring. Dat kunnen wij niet zien. Maar er moet wel tegen gepreekt worden. Daar moet op gewezen worden. Maar we zien bij de ander slechts wat voor ogen is. De Heere ziet het hart. Dat neemt niet weg, dat er mensen zijn, die alleen strijden tegen openbare zonden. Ze hebben belang bij de mening van mensen. David niet. Tegen U zondigen, dat gaat over alle zonden die God haat. Die moeten voor ons ook hatelijk zijn. David wil niet tegen God zondigen. Hij begeert heilig te leven. En dat is de begeerte van ieder vernieuwd hart. Het kan niet anders. Daar is een lust om voor God te leven. Daar is een beginsel van heiligmaking; zonder dat kan niemand God zien. Daar is een beginsel om de Heere te dienen in alle dingen van het leven. “Opdat ik tegen U niet zondigen zou.” David formuleert hier niet een of andere vage belofte voor de toekomst. Het is niet een of andere wens, zoals honderden al hebben uitgesproken. Hij mag door genade terugzien op zijn leven en zeggen: ”Heere, U weet dat het waar is; U hebt Uw heilig Woord in mijn hart gelegd. Daar ligt het verborgen en wordt het omgedragen in liefde om mij te behoeden tegen het kwaad. Sommige mensen dragen een talisman, een kettinkje of iets anders om te behoeden tegen kwaad. Het is geen goede gewoonte om bijgelovig een talisman te dragen. Ook al is het een kruisje. Dat hebben roomsen al zolang gedaan. Een kruisje om je nek, of boven je hart. Het kan beter in je hart zitten. “Uw rede in mijn hart”, zegt David, en dat is wat anders dan een talisman om je nek. Die zal ons niet bewaren. Maar het Woord van God in ons hart zal wel bewaren, als een kracht van God voor de zonde. Dat is het beginsel van heiligmaking. Dan behoedt Gods Woord ons voor de zonde. Dan bewaart het ons pad, ja ons hart. David zegt: “Waarmede zal de jongeling zijn pad zuiver houden? Als hij het houdt naar Uw Woord.” Het gaat om het bewaren van de levensweg. En om het bewaren van het hart. “Ik zoek u met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen.” Nu komt hij er toe om te zeggen in welke weg hij bewaard wordt voor dat afdwalen van zijn pad, voor het afdwalen van zijn hart. Alleen als het Woord van God in liefde gekoesterd wordt in het hart. Dan is dat het middel waardoor God bewaart. Dat is het middel tot heiligmaking.
Hellenbroek spreekt ook over de wijze waarop Gods kinderen geheiligd worden en hoe zij toenemen in heiligmaking. Het is door hinderpalen weg te nemen en door middelen ten goede te gebruiken. Hier hebt u een middel ten goede. Gods Woord; Uw rede in mijn hart. Als dit onze dagelijkse bezigheid is, biddende onze werkzaamheid mag zijn, nee, niet om het van ons werk te verwachten, maar wel om in de weg van de middelen nabij de Heere te zijn, dan zal de Heere meer licht geven naar mate er meer heiligheid is. Dat gaat vaak samen. Naar mate Gods kind dichterbij de Heere leeft, schenkt de Heere vaak meer troost, meer vrede, meer blijdschap. En naar mate er slordiger geleefd wordt, slordiger met het Woord van God omgesprongen wordt, de genegenheden verdeeld worden tussen allerlei zaken, naar die mate is er ook vaak meer duisternis en strijd. Zie toch David. David is een afhankelijk man; een man die zijn nood en dood echt wel kent. Hij weet dwaalziek te zijn. Maar door de kennis van zijn nood en afhankelijkheid wordt hij niet traag of werkeloos. Nee, het tegenovergestelde. Hij zoekt de middelen. De Heere wil nog middellijk werken. Wee, wie de middelen veracht. Laten we Gods Woord in ons hart verbergen. Laten wij bidden of God dat middel wil zegenen.
Psalm 119 vers 6:
’k Heb in mijn hart Uw rede en gebod
verborgen als een schat om te bewaren,
om tegen U geen kwaad te doen. O, God!
gezegend is Uw Naam, God der heerscharen.
O HEERE! Geef mij daaruit heilgenot.
Leer mij Uw wet, dan zal ik die verklaren.