VERMAAK IN GODS INZETTINGEN
Ik zal mijzelven vermaken in Uw inzettingen; Uw woord zal ik niet vergeten (Ps. 119:16)
(Uitgesproken in Rotterdam-Zuid in 1982)
Lezen:1 Johannes 5:1-13
David zegt in dit vers dat hij een vermaak heeft in Gods inzettingen; hij spreekt daarnaast ook over Gods woord, dat hij niet zal vergeten. Het onderwerp van deze hele Psalm, dat telkens van een andere zijde wordt belicht, komen we hier in één tekst tweemaal tegen: Uw inzettingen en Uw woord. Hij zal zich vermaken, zegt hij, in Gods inzettingen. Wij mogen ons wel afvragen, waarmee wij ons vermaken.
Dingen waarmee je je vermaakt, geven je blijdschap. Zo is het met alle vermaak in deze wereld. Dat zie je in het algemeen ook ten aanzien van vergankelijke zaken, ten aanzien van de afgoden die mensen zich maken. Velen vermaken zich met sport, spel en ander amusement. Maar waar vermaken wij ons mee? Laten we die vraag maar eens aan onszelf stellen. Wat is ons vermaak? Is het toch niet zo dat ook ons hart weggetrokken wordt naar ijdel vermaak? Misschien antwoordt u dat u niet meedoet met sport en spel in de wereld met al dat ijdele vermaak dat er is in de wereld van film en muziek. Wellicht zegt u: “Met al dat vergankelijke van de wereld doe ik niet mee. Ik kijk er alleen af en toe naar.” Sommige mensen halen er een televisie voor in huis. Ze halen er een leesportefeuille voor in huis met allerlei tijdschriften, maar zo spant u zich toch niet in. Maar zitten je gedachten er wel? En voed je ze toch ook wel? Verlustigen we ons stiekem toch in allerlei ijdel vermaak, waar de wereld zich in uitleeft, en waar wij met onze gedachten mee meedoen?
Wat ons vermaak is, blijkt uit wat we telkens weer zoeken; waar we onze tijd, onze liefde aan geven. We hopen van ouderen en jongeren dat ze strijden tegen het afgetrokken worden door allerlei ijdel, werelds vermaak. Maar dat wil dus al niet zeggen dat we beter zijn. Als het waar is dat we met het ijdele vermaak van de wereld, in sport, spel, toneel, wereldse muziek, dans, en ga maar door, niet meedoen en onze kinderen ook niet laten meedoen en het buiten onze gezinnen hebben kunnen houden, dan is dat groot, dan is dat goed. Maar we moeten toch verder zien en ons afvragen en onderzoeken, of ons vermaak overeenstemt met het vermaak van David. Hij zegt: ’Ik zal mijzelf vermaken in Uw inzettingen.’
Laten we onderzoeken of ons vermaak, waar wij onze tijd, onze aandacht, onze liefde aan schenken en ook ons geld voor over hebben, of die zoveel verschillen van het ijdele, het lege vermaak van de wereld. Het kunnen namelijk ook dingen zijn, die op zich geoorloofd zijn, maar waar we toch helemaal in opgaan. Zoals het houden van tuinieren; maar zo’n tuin kan ook een afgod worden. Dat men er met blijdschap in werkt, is niet te veroordelen. Maar als het ons hoogste vermaak is, dan blijkt dat wij het vermaak van David uiteindelijk missen. Als we ons helemaal geven aan bepaalde hobby’s, van welke aard ook. Die kunnen en mogen er zijn. We mogen onze bezigheden hebben, zeker als we ouder worden en het normale handwerk, dat we vroeger uitoefenden, door onze pensionering wegvalt, dan is het goed dat we bezigheden hebben. Dan is het goed dat we ons nog verdienstelijk mogen maken op verschillende terreinen. Maar… is het uiteindelijk ons alles, ons hoogste vermaak? Kom, onderzoek u eens. Mag u ook zeggen wat David hier zegt: ‘Ik zal mij vermaken in Uw inzettingen’? Kunt u zeggen: ‘Uw werk, Uw woord, Heere, is mijn hoogste vermaak. Dat is het genoegen voor Mijn ziel’?
Weet u hoe dit bij de mens van nature is? Dan kan er wel enige bezigheid zijn in de zaken die David zijn vermaak acht, maar dan horen ze toch meer bij onze plichten dan bij ons vermaak. De mens van nature kent wel zijn godsdienstige plichten. En als er enig beslag is door het Woord van God, dan komen we die ook na. Dan willen we onze plaats in de kerk, niet leeg laten staan. Dan voelen we onze plicht, zoals de roomsen het een plicht voelen om ten minste een keer in de week naar de mis te gaan. Dan voelen we het als onze plicht; dat moet gebeuren, dat hoort nu eenmaal zo. Dan pakken we de bijbel dagelijks na het eten. Dan lezen we een stukje uit de bijbel; dat voelen we als onze plicht. En natuurlijk doen we ons gebed voor en na het eten en voor het naar bed gaan en ‘s morgens bij het opstaan. Dat is onze plicht. Maar hoe is het met plichten dikwijls gesteld?. Plichten vallen ons vaak zwaar. Plichten doe je dan omdat je ze moet doen. maar uiteindelijk zijn er wel dingen die je liever doet. Voelt u de verhouding? Er zijn wel dingen die je liever doet! Dan valt het ons toch wel zwaar. Dan gaan we wel naar de kerk, maar dan laten we onze gedachten heel gemakkelijk en misschien ook wel graag afdwalen naar allerlei dingen waar we door de week ons vermaak in hebben. Uiteindelijk volgen onze gedachten, zo heb ik een vorige keer gezegd, ons hart. Dan blijkt dat onze gedachten heel dikwijls getrokken worden naar wat ons vermaakt, waar wij vermaak in zoeken. Waar wij blijdschap in zoeken. We kunnen ons wat die dingen betreft wel toetsen. Ga maar eens na in je leven. Vind je het fijner als het zaterdag is of als het zondag is? Voor hoeveel mensen is de zaterdag een dag voor ontspanning. De dag om datgene te zoeken waar ze vermaak in hebben. Zondag is dan een dag van plichten. Het is de dag dat je naar de kerk moet; een dag waarop je een heleboel dingen niet mag. Als ons hart ligt in de dingen die wij op zondag niet mogen doen. dan stellen we de zaterdag boven de zondag. Dan is ons hoogste vermaak niet in de dienst des Heeren, maar in de dingen die vergankelijk zijn. En dat is verdrietig. Dan tonen we dat ons hart nog gericht is op ijdele dingen, dingen die voorbij gaan, die vergankelijk zijn, ook al zijn het gaven van de Heere. Ook al zijn het soms grote gaven van de Heere. We mogen de Heere er voor erkennen dat we ze krijgen. Maar als ze de eerste plaats, de hoogste plaats krijgen, dan worden ze onze afgoden. Zo moet het niet zijn. De dienst des Heeren, Zijn Woord, Zijn inzettingen behoorden ons hoogste vermaak te zijn. Johannes zegt: ‘Hieraan kennen wij dat wij de kinderen Gods liefhebben wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden bewaren. Want dit is de Liefde Gods, dat wij Zijn geboden bewaren; en Zijn geboden zijn niet zwaar.’ Wat bedoelt hij daarmee? Wel, voor hen die de Heere liefhebben is het niet zwaar om in Zijn inzettingen bezig te zijn. Dat is hen geen last, maar een lust.
Ik heb wel mensen gekend en ken er nog wel, die het allemaal in onze gemeente zo zwaar, zo wettisch, zo moeilijk vinden. Hoe komt dat toch? Omdat voor hen alles hier vaak te veel en te moeilijk is, omdat ze er geen lust in hebben. Dan duurt een kerkdienst al gauw te lang. Dan is het al gauw te veel als je twee keer naar de kerk moet. En als je op zondag nog andere dingen na moet laten en zelfs bezig moet zijn met de dienst des Heeren, dan is dat allemaal veel te veel. Dat valt ons dan veel te zwaar. Maar dat valt het je niet als het je vermaak is, als het je lust is, als het je leven is! Daar wens je mee bezig te Zijn. Daar wens je jezelf in te vermaken, zoals David het hier zegt:’Ik zal mij vermaken in Uw inzettingen.’ O, dan is het onze lust, dan is het onze liefde. Dan zoeken we naar de zoete bevinding die we kunnen krijgen in de weg van Gods inzettingen. Want zo vergaat het hen die de Heere vrezen. Zo vergaat het hen die de Heere liefhebben. Het is wel waar: het hart is niet altijd eender gesteld, Maar ze zijn er toch geen vreemden van. Ze weten toch wat het is als David zegt een vermaak te hebben in de inzettingen Gods. Dan, als de Heere spreekt tot onze ziel, als Hij leiding geeft aan onze genegenheden, aan ons hart; als Hij ons bestuurt en inleidt in de verborgenheden der godzaligheid, wat is er dan een vermaak in de inzettingen van de Heere! Zelfs in smart en tegenspoed, of in de eenzaamheid.
Sommigen vertalen het woord van onze tekst, wat hier vertaald is met ‘vermaak’, ook met ‘vertroosting’, of met ‘ontspanning’. En het is goed om het woord ook in dit verband te zetten. Want er zijn er die in hun smart, in hun tegenspoed, hun diepe verdriet, of eenzaamheid, wel goed weten dat het woord van God daarin hun vermaak kan zijn. Zijn inzettingen daarin bezig te zijn, daarover te denken, daarvan te lezen, dat nog eens te herkauwen met de reine dieren! O er zijn er, die weten wat een verkwikkingen het Woord van God kan geven aan een vermoeid hart. Om daar bemoediging uit te putten terwijl de omstandigheden zo moedbenemend zijn! Om daardoor vertroost te worden, terwijl er zoveel is wat ons verdriet geeft! Om daardoor gesterkt te worden, terwijl we alle krachten ons voelen ontzinken! Dan weten we er toch iets van, dat dat Woord van God ons vermaak is. Als we er lust in hebben om in de eenzaamheid rustig het Woord van God te overdenken, te betrachten en dan verlangen geleid te worden, ook in het gebed, vragend om die leiding. Dan begeren we geleid te worden door de Heilige Geest, zodat onze gedachten ook gevangen geleid worden tot de gehoorzaamheid van Christus Jezus. Dan kan dat Woord in tegenslagen, bij verdriet en smart, vermaak geven. Dan is dat nog het enige lichtpunt voor mensen die alle tijdelijke geneugten zich zien ontvallen. Dan is dat hun enige vermaak, het diepste, het enige onvergankelijke van alles wat in hun leven dikwijls vermaak gaf. Dat was het blijvende, het hoogste, het meeste en dat zal ook blijken als alle andere dingen minder worden, alles afneemt. Dan blijft dat hart uitgaan naar het Woord van God, want dat kan alleen nog vertroosten en bemoedigen.
We zeiden: sommigen willen het weergeven met een woord dat lijkt op ‘ontspanning’. Veel mensen zoeken ontspanning; daar hoor je in onze tijd veel over spreken. Ontspanning, recreatie. Men denkt dat dit alleen gevonden kan worden op een wijze waarop de wereld het zoekt; maar al te makkelijk worden wij daardoor meegetrokken. Maar laten we nu eens zien dat de ware ontspanning ligt, waar God onze spanning wegneemt. Als God de oorzaken van onze spanningen wegneemt, dan is dat echte ontspanning. Er is veel spanning door de zonde. Ook in onze tijd waarin zoveel is, wat ons kan benauwen. We horen zoveel, we zien zoveel verval. We zien zedeloosheid in ons land en cultuur; een wereld die neigt naar de ondergang. Dat kan allemaal spanningen geven. Als we daarbij zien hoe het gezinsleven kapot gemaakt wordt en dit soms van nabij moeten ervaren! Hoe dat toch de hechte banden, die God gaf in de schepping; het huwelijk, het gezinsleven momenteel met forse hand worden stukgeslagen! Dan vrees je dat daar allemaal spanningen door ontstaan. Als wij ons gebonden voelen door alle zaken die ons benauwen, dan is het de Heere die ontspanning kan geven. Hij kan de banden losmaken. Als Hij ons leidt in een weg waarin van schuld sprake is, dan moeten we die belijden om herstel te zoeken. Maar ook als het buiten ons om ging, moeten we toch Zijn bestuur leren aanvaarden en belijden: U weet wat goed voor mij is. Daarbij moeten wij ons onderwerpen aan Zijn soevereine wil. En die onderwerping geeft rust. Als we de Heere laten regeren en op die plaats gebracht mogen worden, waar we Hem volgen. En dat doet de Heere door Zijn Woord. Dat doet de Heere waar we Zijn Woord horen, lezen of overdenken. Daarom: bij zulke spanningen, bij al die angsten en benauwdheden die er kunnen zijn, is dat Woord van God nog het enige vermaak voor hen, die zich door God laten leiden, voor hen, die ook geen andere leiding meer begeren dan de leiding van de Heilige Geest, door Gods Woord. Dan is dat Woord toch nog hun vermaak.
David heeft het zich plechtig voorgenomen: ‘Ik zal mij vermaken’. Waarin dan toch, David? In Uw inzettingen. Is het uw vermaak al geworden? O, zijn het uw liefste bezigheden om het Woord Gods biddend te overdenken.Vervolgens zegt David er nog iets bij: ’Uw woord zal ik niet vergeten.’ Hoe durf je dat zo maar te zeggen, David. Je moest maar eens zo oud zijn als ik! We weten niet hoe oud David was, toen hij dit sprak. Maar u zegt misschien: Je vergeet zoveel als je ouder wordt. En dat kan een kruis zijn bij het ouder worden, dat we zo vergeetachtig worden. Er zullen dingen zijn, waarvan je vroeger zei: ‘Dat zal ik nooit vergeten’, en nu weet je het niet meer. Soms dingen van gisteren of van vorige week, van pas geleden, wat kunnen ze gauw ver weg zijn. We weten het gewoon niet meer. We hebben het vergeten. Je zou soms bang worden dat je alles vergat. De ouderdom brengt kruisen met zich mee; de zonde heeft wat teweeg gebracht. Het is goed te begrijpen dat iemand verdrietig en bevreesd is voor alles wat je kunt vergeten. U zucht: ‘O waar zal het met mij nog eens terecht komen!’ Maar durft David dan hier zo maar te zeggen: ’Uw woord zal ik niet vergeten’. Weet je dat wel zeker, David, zul je dat woord altijd bij je houden?
Ach, het is waar dat een mens veel kan vergeten, maar nu moeten we eens onthouden dat er een geheugen in het hoofd is, maar dat er ook een geheugen in het hart is. Dat zijn twee dingen. Ons denken kan minder worden, en het geheugen van het hoofd kan afnemen maar het geheugen van het hart wordt bewaard. Het geheugen van het hart neemt de Heere niet weg. Zeker bij zijn kinderen nooit. Waar Hij een hart vernieuwd heeft, zal Hij het bewaren; dat is Zijn werk. Dat is ook Zijn belofte. Hij heeft nooit gezegd dat Hij ons denken zou bewaren, dat Hij ons hoofd, ons geheugen in alles zal bewaren. Daarin kunnen we wel eens erg vergeetachtig worden. Daarin de Heere achteraan te komen en onderworpen te zijn aan Gods wil, dat is ook genade. Maar het hart blijft zijn herinnering houden. U kunt het soms zien, als u komt bij hen, die hun gedachten helemaal kwijt geraakt zijn. Als u komt bij hen die in hun oude dagen kinds zijn geworden, dan roepen ze om hun moeder, ze willen naar hun moeder toe. Hoe komt dit toch? Omdat hun hart zijn geheugen nog niet kwijt is. Omdat liefdebanden die gelegd zijn in de jeugd, beklijven. Die worden niet verbroken. Dit komt omdat het geheugen van het hart nog aanwezig is. Waar we onze liefde geheel en al aan mochten geven, dat blijft. Zelfs in de wereld vergeet een oude vrek die al zijn geld opgepot heeft en ergens bewaard heeft, begraven heeft in zijn tuin of waar dan ook, die vergeet dat plekje niet. Hoe komt dat toch? Hij is er ook altijd met zijn gedachten bij, maar ook met zijn hart. Telkens gaan zijn gedachten naar de dingen waar zijn hart aan verbonden is. Daarom al kan zo’n oude grijsaard een heleboel vergeten, maar die schat, waar hij heel zijn leven voor spaarde, waar hij zijn hart en zijn zinnen op heeft gezet, die vergeet hij niet. Ach, dingen van onze gedachten kunnen soms ongemerkt wegvallen. Het schijnt dat we daar geen controle over hebben. Maar u moet er toch ook eens op letten dat we heel gemakkelijk vergeten, waar het hart niets mee heeft. Waar onze liefde niet naar uitgaat, dat vergeten we heel makkelijk. Dat is ook ten aanzien van mensen zo, en ook ten aanzien van dingen. Dat is ook ten aanzien van zaken die we gelezen hebben zo. Als ons hart er onberoerd onder blijft, dan is het makkelijk weer uit onze gedachten. Maar als ons hart er door beroerd is, door aangeraakt is, dat blijft veel beter in de gedachten. Dus dat wat ons hart het meest bewogen heeft, dat zal ons het minste ontnomen worden. Daarom kan David dit toch zeggen:’Uw Woord zal ik niet vergeten’. Ik weet dat het bij mij blijft. Waarom dan? Wel de Heere heeft het in mijn hart geschreven.
Dat doet de Heere, waar Hij een zondaar bekeert. Hij schrijft Zijn Woord, Zijn wil, Zijn inzettingen binnen in het hart. En dat hart heeft ze lief en dat wordt er nooit meer uitgewist. Daar blijft het bewaard, in het hart van David, wat de Heere hem heeft gegeven. Boston schrijft dat van een genoten zoete bevinding het hart een goed geheugen heeft. Ook als er geen goed geheugen is in het hoofd. En daar ligt toch een waarheid voor Gods kinderen, die ze zullen moeten beamen. Want ach, iedereen vergeet veel. Ieder mens vergeet veel wat in zijn hoofd kwam. Maar de zoete bevinding die de Heere werkt door Zijn Woord en Geest, waar het hart door beroerd werd, waar de Heere wonderen door deed aan een arme zondaarsziel, daarvan geldt: ‘Geen leed zal het ooit uit mijn geheugen wissen’. Als men iets leerde kennen van zichzelf en van zijn grote zonden tot vernedering en verootmoediging, van zijn diepe afval van God, waar men de Heere leerde kennen in Zijn onbegrijpelijke zondaarsliefde, daar worden er toch zaken geleerd; en daar zijn toch ervaringen, bevindingen die de Heere werkt door Zijn Woord, waarvan we mogen zeggen: die bevinding zullen we nooit kwijtraken. Het is waar; dan kan het geheugen wel vergeetachtig worden, zelfs. Dat kan ook heel verdrietig zijn ten aanzien van bepaalde woorden waarmee God ons vertroostte. Dan kunnen we zelfs niet meer op die tekst komen en ze niet meer in onze gedachten terugbrengen. Maar één ding is er dan toch nog wel: die ervaring van het hart, die bevinding, die ontroering die de Heere werkte. Dan zijn de woorden van de zaken wel vergeten, maar niet de zaken van die woorden. En die zaken blijven ons bij. En daar ging het toen bij die woorden om. Daar gaat het om bij het Woord van God. Het gaat niet om een blote letter die zich vastgrijpt aan teksten. Wie zo teksten hanteert, maar de zaken die daarin gezegd worden niet eens kent, die bedriegt zichzelf. Het gaat om de zaken van het Woord van God. Daarvoor heeft God Zijn Woord gegeven: om wonderen te werken in zondaarsharten. En waar dat niet vergeten wordt, kan men toch met David zeggen: ‘Uw woord zal ik niet vergeten’. ‘Wat uit Gods lippen ging, blijft vast en onverbroken.’
David heeft zo verzucht wat wij ook mogen zuchten”: dat altijd bij ons mag blijven, wat van God is. Hier zijn geen zaken waar wij ons op verheffen, alsof we dat wel in onze macht hebben, zo van: dat zal ik wel even doen. David heeft nooit zulke taal in deze 119e Psalm gebezigd. ‘Ik zal…,’ als hij dat zegt, zegt hij dat ook als een taal van ondervinding. Hij weet dat de Heere dat in het verleden zo gegeven heeft. Hij weet dat de Heere dat voor de toekomst zo bestendigen zal. Dat zegt hij zelfs als hij spreekt in een dankgebed over het vrijwillige geven van het volk van Israel voor de tempel. Dan hebben ze allen in overvloed gegeven. Dan vraagt hij de Heere: ‘O Heere – het mocht ook ons gebed wel zijn – Gij God onzer vaderen, Abram, Izak en Israel bewaar dit in der eeuwigheid, in de zin der gedachten van het hart.’ Hoort u het dat David het weet! ’Bewaar dit in der eeuwigheid in de zin der gedachten van het hart Uws volks en richt hun hart tot U’
Psalm 119 vers 8 en 21
Ik zal, o God, bepeinzen Uwe wet,
In ’t onderzoek van Uw bevelen waken;
Terwijl mijn ziel op Uwe paden let.
In Uw geboôn zal zich mijn geest vermaken,
En, daar ik hulp verwacht op mijn gebed,
Uw heilig woord vergeten, noch verzaken.
Dat mij, o HEER’, Uw goedertierenheid
Toch overkoom’, naar Uw beloftenissen;
Dan geef ik aan mijn smader juist bescheid;
Dan zal hij op zijn schimp geen antwoord missen;
Want ik vertrouw op ’t woord, mij toegezeid;
Geen leed zal ’t ooit uit mijn geheugen wissen.