VERMAAK EN RAAD
Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden. (Ps.119:24)
Lezen: Psalm 32
(Uitgesproken in Rotterdam-Zuid in 1983)
David spreekt hier over Gods Woord. Hij noemt het ‘Uw getuigenissen’ en bedoelt de geopenbaarde waarheid van God. Hij noemt hier Gods Woord, Gods getuigenissen, zijn ‘vermakingen’. Misschien herinnert u zich dat we bij het 16e vers van deze Psalm u een vraag hebben gesteld. Immers vers 16 luidt: ’Ik zal mijzelf vermaken in Uw inzettingen’. David nam zich voor om zijn blijdschap, zijn lust en vermaak te zoeken in Gods inzettingen; dat wil zeggen: in de wil van God. Die wil heeft alles te maken met het Woord van God, want dat is Gods geopenbaarde wil. Hij zocht zijn vermaak waar God dat vroeg. En nu bevestigt hij het. Nu zegt Hij: ’Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen’. Toen zei hij: ’Ik zal mij vermaken in Uw inzettingen’ en nu zegt hij: ’Het is zo’. Nu spreekt hij over de gezegende uitvoering van het besluit dat hij vroeger heeft genomen.
Maar om even terug te komen op onze vraag van toen. Toen heb ik gevraagd: ’Waarmee vermaken wij ons, of: Wat is ons vermaak? Ik weet niet welk antwoord u daarop moest geven, want dat ligt wel heel verschillend. Ieder zoekt zijn vermaak niet in dezelfde dingen. We hebben toen gezien dat de wereld in een ijdel vermaak vertier en plezier probeert zoeken en te leven van wat vergankelijk is. Dat wordt zo gemakkelijk verstoord. De wereld die zoekt vermaak in wat uiteindelijk de diepste droefheid van het leven niet kan overwinnen. Het moet de dood misschien weg denken, maar maakt de dood niet ongedaan. Het vermaak van de wereld is daarom ijdel, vergankelijk. David had een ander voornemen. Hij had in vers 16 gezegd: ’Ik zal mijzelf vermaken in Uw inzettingen’, het woord, het eeuwige Woord van God; de wil van de eeuwige van God. Hij zocht zijn vermaak, zijn blijdschap en vreugde daar waar ze alleen wezenlijk, alleen blijvend en dus onvergankelijk kon zijn: bij de Heere. Dat was zijn vaste voornemen, een besluit dat hij biddend voor Gods aangezicht genomen heeft, niet vertrouwend op zijn eigen kracht, maar vertrouwend op het Woord en werk, ja, op de Geest van God.
Als zo’n besluit zo door Gods genade voor Zijn aangezicht genomen mag worden, dan is het de Heere, die de kracht geeft om het gestand te doen. Dat geeft nooit roem voor mensen, maar wel voor de Heere. David is nu uitgekomen bij het gezegend uitvoeren van dit besluit. ‘Ook Zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen.’ Mocht het toch ook bij ons zijn, zoals het bij David was: geen vermaak meer te kunnen vinden in wat ijdel, vergankelijk en leeg is Als dat ons hoogste vermaak is, kan het opeens alles verstoord worden en voorbij zijn. Maar als onze diepste vreugde, onze grootste liefde, onze heerlijkste blijdschap daarin ligt, dat we in Gods wegen mogen gaan, mogen zoeken wat de Heere van ons vraagt. in het kleine en in het grote, als daar zich al onze lust en liefde heen strekt, dan zullen we ervaren wat David heeft ervaren: Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen’.
Herinnert u zich wat we de vorige keer hebben behandeld? Deze tekst staat in sterk verband met het vorige vers. We kunnen het lezen als één zin. In vers 23 zegt hij: ’Als zelfs de vorsten zittende tegen mij gesproken hebben, heeft Uw knecht Uw inzettingen betracht.’ Toen de groten van deze wereld, de vorsten, de koningen, beraadslaagden om David om te brengen, toen heeft David zijn toevlucht gezocht, niet tot wraak, maar tot de wil van God. Toen heeft hij zijn toevlucht genomen tot het overdenken van het Woord van God, van Zijn wil, om die toch te doen. In dat verband zegt hij nu: ‘Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen.’ U moet u het zich dus zo voorstellen: De vorsten, de groten van de wereld, die hebben ook vermakingen. Die hebben hun raadsvergaderingen. Zij nu kwamen bij elkaar en besloten om David, Gods kind, Gods knecht, van het leven te beroven. Zij maakten zich sterk om deze man, die zichzelf wel noemde ‘een veldhoen op de bergen’, om deze man te gaan achtervolgen, om deze man te gaan doden. Ze wilden hem ten onder te brengen met zijn rijk. Ze maakten zich sterk tegen Gods gezalfde. Daar hadden ze lust in, dat was hun vermaak. Hun vermaak liag in de zonde. Hun vermaak lag in alles wat strijdt tegen de wil van God. Wat is dat toch erg, als we een vermaak hebben in de zonde. Dan mogen we onszelf wel dikwijls onderzoeken. Zoek het kwaad niet in de eerste plaats bij anderen. Dat is een vermaak dat God tergt. Wat is dat erg, wat is dat vreselijk, als we daar blijdschap en zelfs plezier in vinden, terwijl de Heilige God in de hemel ons daarvoor niet schiep, ons daarvoor onze tijd niet geeft, ons daarvoor ons leven, ons lichaam, onze gezondheid niet geeft. Wat wordt er dan veel misbruikt, als we het alles doorbrengen in zonde en in dwaasheid, omdat dat ons vermaak is!
Terwijl de vorsten, de groten van de wereld dus, vermaak hebben in het kwade en de ondergang van Gods kind en knecht David, is David Gods Woord gaan overdenken en onderzoeken: ‘Uw knecht heeft Uw inzettingen betracht.’ ‘Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen.’ Hij heeft daarin vermaak. blijdschap en troost gevonden. Gods Woord is voor David niet alleen een bron van overdenking, maar hij vindt er ook blijdschap in. terwijl de omstandigheden van die aard zijn, dat je er alleen maar bedroefd onder kan zijn, bang, benauwd, angstig om onder weg te kwijnen. Stel u toch eens voor: als de machtigen op deze wereld met elkaar besluiten tot uw ondergang en u hebt geen verweer! U staat er alleen tegenover, kunt u dan toch blij zijn? Dan toch vermaak te kennen! Kan dat? Dat is het geheim van Gods kinderen op aarde. Dat is het geheim van hen die de Heere vrezen; die mogen ervaren dat God aan hun zijde is. Al komt alles tegen hen op, dan kan de Heere ze toch bemoedigen en vertroosten. Dan kan de Heere ze toch sterken door Zijn Geest en door Zijn influisteringen onderwijzen. Dan kan hij door Zijn Geest hun iets van de liefde openbaren die van Godswege naar hen uitgaat. Dan mogen ze soms iets smaken van de vrede die er is, als ze weten dat God niet in toorn op hen neerziet. Al dreigt de hele wereld, Luther roept dan:’Ons staat een sterke held terzij, die God ons heeft beschoren.’ Al ziet de wereld het niet; hij zingt nochthans: ‘Vraagt gij Zijn Naam. zo weet, dat Hij de Christus heet, Gods eengeboren Zoon.’ Dit mag het wondere vermaak zijn van Gods kinderen in omstandigheden waarvan de wereld zegt: daar ga je in ten onder. Dan geeft de Heere de zijnen in smart troost en blijdschap in hun hart, als Hij tot hun ziel spreekt van vrede. Zijn er dan geen moeilijkheden? Ja, die overkomen Gods kinderen ook. Enerlei wedervaart de rechtvaardige en de goddeloze. Maar weet dat de Heere hen wil helpen en leiding geven in alle moeilijkheden. De gids ervoor is Gods Woord.
Is er voorspoed, dan gaat de wereldling, die ver van God de weelde zoekt, zijn wegen ver van God. Die dwaalt af, gaat ten onder in uitspattingen van de zonde. Maar de Heere bewaart Zijn kinderen en weerhoudt hen van dwaze hoogmoed. Is er onzekerheid, is er strijd? De Heere geeft door Zijn woord, vastheid. Wankelt alles in deze wereld en schijnt er niets meer vast te staan? Gods werk blijft door Zijn inzettingen vaststaan. Zijn Woord is onwankelbaar waar. Is er angst wegens allerlei omstandigheden die kunnen beangstigen? Die zijn er in overvloed in onze tijd. Misschien wel in uw persoonlijk leven. Misschien door ziekten of ziekenhuisopname, door gezinsomstandigheden, of door angsten. Angst is er zoveel op deze wereld, maar de Heere wil door Zijn woord leiding geven. Zodat die banden van angst verbroken worden. Hij geeft de zijnen rust. Hij weet ze te troosten en te leiden. Is het donker, zodat we niet weten waarheen we moeten gaan? Kijken we de toekomst in als in een donker gat en weten we niet hoe er ooit enig licht op ons pad moet vallen? Gods Woord, zegt David. is een lamp voor mijn voet en een licht op mijn pad, om het donker op te klaren. Zie toch hoe het overdenken van Gods getuigenissen een bron is voor waarheid, wijsheid, vrede en blijdschap. Dan zoek je die niet buiten het Woord. Daar is dat niet te vinden; dat breekt de Heere af.
Maar u merkt wel dat ik steeds spreek over hen die de Heere vrezen. Dat is bij hen ook geen vanzelfsprekende zaak. De Heere heeft dat moeten leren. Het is voor niemand een vanzelfsprekende zaak, dat Gods Woord troost geeft in smart, een gids is in moeilijkheden. Dat er vastheid komt in onzekerheid, rust en troost bij angst, dat is niet vanzelfsprekend. Sommige denken dat wel, maar het werkt niet zoals men een medicijn inneemt. Gods Woord werkt niet op een wijze zoals magiërs en tovenaars hun middelen uitreiken, zodat het magisch werkt. Het is niet zoals de islamiet met zijn koran omgaat. Het is geen tovermiddel dat zijn kracht heeft in zichzelf, maar de Heere gebruikt Zijn woord door Zijn Geest. En alleen door de werking van de Heilige Geest in ons leven zullen wij het Woord Gods recht verstaan. Zo alleen zal het die waarde voor ons krijgen. Het is voor ons alleen een bron van waarheid, als wij de leugen leren kennen bij ons zelf. En bron van wijsheid als de Heilige Geest ons ontdekt aan onze dwaasheid. We ontvangen er vrede en troost door als we door Gods Geest ook geleerd hebben wat de onvrede door de zonde is en wat we bij God verdiend hebben vanwege Zijn heilige toorn tegen de zonde. Blijdschap wordt slechts gekend, als we treuren vanwege onze schuld bij de Heere en Hij Zijn woord gaat gebruiken. We mogen het samenvatten. Dat Woord van God wordt voor ons waardevol als wij eronder komen. Ik moet zeggen: eronder gebracht worden. Dan komt dat Woord ver boven ons te staan. Dan wordt het voor ons wordt, wat het werkelijk is: het Heilige Woord van God.
En laten wij ons daardoor gezeggen? Nee het is geen vanzelfsprekende zaak, dat wij ons laten gezeggen door de Heere, door Zijn Woord en Geest. Zeker, de zendelingen gaan het zendingsveld op met het Woord van God in hun hand. Als ze dienstknechten van de Heere willen zijn, dienaren van Zijn Woord, dan gaan ze met het Woord Gods en dan moeten heidenen leren dat in dat Woord Gods de waarheid staat, voor ons en voor hen. Dat is niet anders bij de moderne heidenen onder ons. Ons land valt weer hard terug tot het heidendom. Het werd een christelijke natie genoemd, maar het is bijna weer zendingsgebied. Hoeveel kinderen lopen niet ongedoopt op de straten en horen van God noch Zijn woord. Ze groeien op ver van de waarheid die naar de Godzaligheid is. Ook zij hebben het nodig om het Woord van God te leren kennen als de enige waarheid die ons de weg naar het leven kan wijzen. Niet alleen heidenen, maar ook kerkmensen moeten leren om onder het Woord van God te buigen. Ook al hebben we het in de hand geliefden, het is geen tovermiddel! Wij zijn geen magiërs of tovenaars, die het Woord kunnen gebruiken als machtsmiddel in onze hand. Dan misbruiken we het alleen maar. Als wij menen, dat wij het Woord van God zo goed kunnen gebruiken en er teksten uithalen zoals Jehovagetuigen doen om mensen er links en rechts mee om de oren te slaan, dan hebben we nog nooit onder het Woord van God gebogen. Dan spreken wij het Woord van God, maar we laten ons door dit Woord niet gezeggen. En daarom, ook wie de waarheid in huis hebben, hebben het nodig eronder gebracht te worden. We hebben nodig te zien hoe we de waarheid dreigen te misbruiken. Dat is geen vreemde zaak. Dat lezen we bij de verzoeking in de woestijn; zelfs de duivel komt met Bijbelteksten bij de Heere Jezus, om Hem te verzoeken en Hem tot zonde te brengen. Mensen die de Bijbel gebruiken, maar erboven staan, moeten er onder gebracht worden. Betweterige mensen, al zijn het kerkmensen, al noemen ze zich christenen, maar die het allemaal zelf zo goed denken te weten, de waarheid in pacht denken te hebben, over alles te kunnen beschikken, die horen niet bij het eenvoudige volk van God. De Heere maakt ons dwazen, die licht en leiding nodig hebben en gaan bidden: ’Och schonkt Gij mij de hulp van Uwen Geest, mocht die mij op mijn paân ten leidsman strekken’! Dan gaan we bidden om licht en waarheid. Dan lezen we het Woord niet meer zonder te bidden: ’Heere, wil U me het doen verstaan, want van mezelf ken ik het niet. Ik weet niet wat U daarin te zeggen hebt.’ Dan krijgen we leiding en onderwijs nodig bij het lezen van Gods Woord.
De Heere brengt mensen onder Zijn Woord. Die weg gaat Hij met hen die Hem vrezen en die Hij dus een zondaar gaat bekeren. Dan is het: ’Verhard u niet, maar laat u leiden.’ Zo wordt men gebracht tot een biddend buigen onder het Gods Woord. David zegt ervan in onze tekst: ’Ook zijn Uw getuigenissen mijn vermakingen en mijn raadslieden’. Hij krijgt er wijsheid uit. Dat betekent dat hij zich laat raden. Hij heeft nodig wijsheid van buiten zichzelf te ontvangen. Nu is dat met ons allemaal wel het geval. Ik denk niet dat er iemand is, die zich nooit door iemand laat leiden. Dat doen we duizenden keren, ons hele leven door. Als kind heb je al nodig dat je geleid wordt, dat je geleerd wordt en dat je van volwassenen onderwijs en leiding krijgt. Dat gaat het hele leven door. Zij die zich volwassen noemen, laten zich nog leiden. Ze hebben allerlei bronnen waar ze hun informatie uit verkrijgen; tijdschriften worden gelezen, boeken neemt men ter hand. Sommigen luisteren ervoor naar mensen, die spreken voor de radio. Anderen nemen zelfs televisie in huis en laten zich leiden. Leiden of verleiden! Want weet wel, dat al die leiding leidend of misleidend is. Onze raadslieden brengen ons op de goede weg of op de verkeerde weg. Het is het een of het ander.
Die vorsten die tegen David opstonden, hebben ook hun raadslieden gehad. Ze hebben zich laten misleiden door hun raadslieden. Door wie worden we misleid? O, pas toch op; wij worden misleid door ieder die geen getrouwe leidsman is. Jawel, de Heere beschikt ook over getrouwe leidslieden. Maar luister goed, want in wezen is niemand dat. We staan klaar om elkaar te misleiden. Een blinde kan namelijk een blinde niet leiden. Dan vallen ze samen, zegt de Heere Jezus, in de gracht. Dat zien we op deze wereld zoveel. O, als we ons laten leiden door iemand die zelf zondaar is en die wandelt bij eigen licht, dan laten we ons misleiden. Eva heeft gegeten van de verboden vruchten en ze gaf Adam leiding; maar ze verleidde hem. Er zijn zoveel gevaren, waarvoor we open staan, waardoor we ons laten misleiden. Want bij mensen is noch trouw noch waarheid meer. Rehabeam heeft er zelfs zijn hele rijk door verspeeld. Het land is door midden gescheurd, omdat hij zich lied raden door verkeerde raadslieden. En zoveel mensen zijn op wegen van de zonde en de dood naar de eeuwige ondergang voortgeholpen door verkeerde raadslieden. Wie zijn onze raadslieden, door wie laten we ons raden? Als dat alleen maar mensen zijn voor wie we achting en eer hebben, mensen die we sympathiek en aardig vinden, laten we dan toch oppassen. Want dat kunnen mensen zijn die ons raad geven, die ons aanstaat, die naar ons vlees is; mensen die ons pleisteren, zegt de Bijbel, met loze kalk. Mensen die ons hun zegen, maar niet Gods zegen geven. Dat kunnen ook in de godsdienst mensen zijn, die zich als leidslieden opwerpen. Dat is in alle tijden zo geweest. De kerk is van binnenuit altijd verdeeld en verscheurd door mensen die zich opwierpen als leidslieden, maar die zelf niet onder de waarheid hadden gebogen. Die een leugenleer verbreidden en zo verleiders werden. Er is geen raadsman, geen leidsman, die we kunnen vertrouwen als die zelf niet buigt onder het Woord van God. Als die geen getrouwe boodschapper van Gods woord is. Gods knechten heten daarom dienaar van het Goddelijke Woord. Dat is hun roeping en anders niet. Zij moeten niet hun eigen wijsheid uitkramen, ze moeten niet komen met allerlei mooie vindingen, maar ze moeten het Woord van God eenvoudig weergeven. Ze moeten bidden om de leiding van de Heilige Geest en dat aan de harten te leggen. In de harten, dat kunnen ze niet. Dat is het werk van Gods Geest. Maar ze mogen wel bidden en vragen om de leiding van de Heere en van Zijn Geest om onder het Woord te staan; dan mogen we naar elkaar luisteren. Als Gods getuigenissen onze raadslieden zijn, dan luisteren we graag naar David. Wat is er dan veel tot zegen, geïnspireerd door de Heilige Geest. Dan heeft hij veel tot zegen van de kerk mogen getuigen. Gods getuigenissen waren zijn raadslieden en dat is nodig. Van nature willen we niet buigen onder het Woord. Ook kerkmensen niet; werkelijk niet. We staan erboven, pakken er uit wat ons zint. Dat komt overal voor, ook onder ons. Dan halen wij de beloften uit het Woord van God en passen ze zelf op ons toe. Dan weten we goed onze weg te gaan en ons leven overeind te houden, maar gaan voort op een weg die een weg des doods is. Dan leiden we ons zelf en verleiden onszelf. Dan staan we oordelend boven het Woord, en boven andere mensen Dan staan we oordelend boven de prediking, dan staan we overal boven. Dan zitten we niet onder het Woord, maar staan erboven. Dan zitten we niet onder de preek, maar staan erboven. Dan zetten we ons niet onder ambtelijke leiding, maar staan erboven. Zo is ons hoogmoedige hart. We willen er niet onder buigen, omdat we blind zijn voor de waarheid en de vader der leugen zijn toegevallen. Zolang we dat niet ervaren, zolang we dat niet zien, gaan we door. We zijn verblind en te hoogmoedig om dat toe te geven. We willen niet toegeven dat we het niet weten, dat we een dwaas zijn. Paulus zou het van zijn leven niet gedaan hebben als God hem er niet van overtuigd had. Toen kon hij het niet meer loochenen Hij was zo wijs, wist zoveel, vooral in de godsdienst! Wie kon er boven hem staan? En dan gaat de Heere hem leren dat hij een dwaas is. Dat is tegen ons hoogmoedige vlees. Paulus zou zich verzet hebben, zolang hij kon. Maar hij kon niet meer. Dat is het werk van de Heilige Geest. Dan overtuigt de Heilige Geest ons van onze dwaasheid. Kent u het? Dat is het eenvoudige werk Gods. De farizeeërs zeiden: ’Zijn wij dan ook blind?’ Daar geloofden ze niets van en daarom bleef hun zonde, zo zei de Heere Jezus. Hadden ze maar toegegeven blind te zijn, dwaas te zijn. Maar zolang wij dat niet willen zien, niet willen geloven, gaan we door bij eigen licht. Dan hebben we Gods Woord in de hand en misbruiken het naar eigen goeddunken. We zullen daar in doorgaan, want uiteindelijk staat de weg die mensen aanwijzen, ons niet aan. Moet dat nu zo?
We moeten onszelf leren kennen als door de vloek van de zonde onbekwaam tot enig goed en geneigd tot alle kwaad. Dat doet de Heere als Hij een zondaar bekeert. Dan vergaat onze wijsheid en kunnen we niet langer meer oordelen over anderen en niet meer boven het Woord van God staan. Dan worden we bang om het te misbruiken. Dan worden we ontdekt aan ons arglistige hart; dan hebben we uitleg nodig van het woord van God. Dan durven we het zelf niet meer toe te passen, maar gaan bidden om de leiding van de Heilige Geest. Dan worden we door het Woord van God verbroken. Wie dat ervaart, mag ervaren dat het Woord van God een middel is in de handen Gods, een werktuig van de Heilige Geest, om ons te gaan leren, zodat we ons laten gezeggen. Die zal wonderen ervaren in die weg. Die zal ervaren dat het hart en het leven bloot gelegd wordt door het Woord en door Gods Geest. Die zal vernederd, die zal verbroken worden, die zal ontdekt en onledigd worden, maar die zal ook leren wat het is om door het Woord van God geleid te worden in de weg waarin de dwaas niet zal dwalen en waarin de Heere door Zijn Geest Zijn kinderen leidt. Daarin ontbreekt ook de vertroosting en bemoediging niet. Als die leiding ervaren wordt op een weg die we niet wisten en waarop we sterven en niets van onszelf overhouden, ook geen eer en roem, dan zullen we ook leren dat dat de weg is waarop de Heere de Zijnen niet om doet komen. Maar Hij leidt ze tot aan de voeten van Hem die Zelf gezegd heeft: ’Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. ’Die een Leidsman, een overste Leidsman, wil zijn voor dwazen, een overste Leidsman des geloofs, en Die Zijn kerk regeert door Woord en Geest. Dan laten we ons gezeggen door de Heere en door hen in wier mond Hij Zijn woord legt. Want het gaat om het Woord. Dan zullen we ervaren dat de belofte die Hij aan David gaf, nog waar is:,’ Ik zal u onderwijzen, en u leren van de weg die gij gaan zult, Ik zal raad geven, Mijn oog zal op u zijn’ en wij zullen met David in verwondering erkennen: ‘Ik zal de Heere loven die mij raad gegeven heeft.’ Amen.
Zingen: Psalm 119 vers 8 en 24.
’k Zal in Uw Woord en wet het allermeest
mij oefenen en daarvan steeds vertellen.
‘k Zal op Uw paden letten, onbevreesd,
opdat ik, daarin gaand, niet af zal hellen.
’k Vind in Uw wet vermaking voor mijn geest
en zal Uw Woord niet tot verachting stellen.
Ik zal mijn ziel vermaken aan de dis
van Uw geboden, die ik zal genieten,
daar liefde tot Uw wet mijn drijfveer is.
Ik hef mijn handen, die het kwaad verstieten,
tot wat U wilt, Uw goed getuigenis.
Uw wet te doen zal nooit mijn ziel verdrieten.