EEN VERWOORD VERLANGEN
Geef mij de weg Uwer bevelen te verstaan, opdat ik Uw wonderen betrachtte. (Ps.119:27)
Lezen: Psalm 25 vers 1 t/m 10
(Uitgesproken in Rotterdam-Zuid in 1983)
We beluisteren weer een gebed in Psalm 119. We hebben herhaaldelijk gebeden gehoord die wel erg dichtbij dit gebed liggen. Sommige mensen noemen daarom de honderd negentiende Psalm eenzijdig. Het is telkens hetzelfde, zeggen ze. Maar ik hoop dat, nu we gekomen zijn aan het 27e vers en we al 26 verzen overdacht hebben, u daarmee niet kunt instemmen dat het telkens hetzelfde is. Want David heeft verschillende bevindingen door onderscheiden gebeurtenissen in zijn leven. Door een verschillend inzicht in Gods waarheid mag hij telkens verzuchtingen uiten die als een parelsnoer zijn: parels van bevinding, aaneengeregen aan een snoer van verzuchtingen. Ik hoop niet dat u zegt: ‘Het is alweer een gebed; moet hij dan steeds hetzelfde bidden?’ Een oppervlakkige lezer snapt het misschien niet. Inderdaad lees ik in vers 5: ’Och dat mijn wegen gericht werden om Uw inzettingen te bewaren’. Daar gaat het over Gods inzettingen en dat is toch hetzelfde als Gods bevelen, zult u misschien zeggen. En in vers 10 lezen we: ’Ik zoek U met mijn gehele hart, laat mij van Uw geboden niet afdwalen’. Ook daar hebben we een verzuchting of God hem bij Zijn geboden, Zijn inzettingen of Zijn bevelen wil bewaren. En vers 12 lezen we: ’Leer mij Uw inzettingen’, en vers 17: ’Doe wel bij Uw knecht, opdat ik leve en Uw woord beware’. Telkens een gebed als: ’Ontdek mijn ogen dat ik aanschouw de wonderen Uwer wet’. De Heere moet hem licht geven om er iets van te zien welke wonderen er in Gods inzettingen en wetten geschreven zijn. En in vers 26, wat we vorige keer hebben overdacht: ’Leer mij Uw inzettingen’, is dit dan geen herhaling: ’Geef mij de weg Uwer bevelen te verstaan’? Dat is het niet, maar als het dit was, was het ook nog niet erg. Als het louter een herhaling was van ware bidders, dan herhalen ze wat ze nodig hebben. Dat is bij God geen eentonigheid, want Hij heeft er lust in dat we telkens met de nood van onze ziel tot Hem gaan. Dat we telkens met onze ellende, zorgen en afdwalingen komen, ook als ze dezelfde zijn als vorige week of als gisteren. Dat mag ook. De Heere wordt het niet moe. De bewaarder Israëls slaapt noch sluimert en Hij wordt het niet moe om de verzuchtingen van Zijn duifje te horen. Hij wekt haar op om haar stem uit de kloven der steenrotsen tot Hem te verheffen. Dat wordt de Heere niet moe. Wordt u het wel moe? Het is een slecht teken als wij het moe worden telkens hetzelfde te bidden. Zij die hun nood voelen en weten welk een God in de hemel is, die hoeven het niet moe te worden om altijd weer Zijn aangezicht te zoeken, altijd weer als albedervers, altijd weer als onwaardigen, die roepem tot een God ‘Die nooit laat varen de werken Zijner handen’.
Maar merk op dat in onze tekst deze verzuchting staat in een speciaal verband. Wat zegt David nu precies in deze woorden:’Geef mij de weg Uwer bevelen te verstaan’. Laten we dat woord letterlijk nemen, ’de weg van Gods bevel’. Dat is een weg die God beveelt dat je moet gaan. Dat is een weg waarbij de Heere Zijn geboden, Zijn wetten ons geeft, om ons daaraan te houden. Een levensweg waarop we leven van Gods bevelen. Dat wil zeggen: de Heere moet onze weg richten en Hij alleen. Zoals David dit ook bad in de 25e Psalm: ’Maak mij Uw wegen bekend, leer me Uw paden, leidt me in Uw waarheid en leer mij’. Zo bidt hij hier dus ook om de weg van Gods bevelen te verstaan. Is dat dan een weg van gebod op gebod, van regel op regel, van hier een weinig, daar een weinig? Is dit dan geen harde weg, waarop men gedrongen wordt door strenge geboden om geen stap links of rechts te doen? Is dat dienstbaarheid, is dat slavernij? Ach, de natuurlijke mens verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn. Ze zijn hem dwaasheid. Zeker zijn er mensen die zo de weg van Gods bevelen zien, misschien ook wel onder de mensen die soms meeluisteren, thuis of in het ziekenhuis. Veel mensen hebben Gods weg nooit anders gekend als een weg van ‘gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig daar een weinig’, een harde weg, waarop men gedwongen wordt te gaan. Met veel verzet, innerlijke opstandigheid, denkt men misschien terug aan een tijd dat vader zei: ‘Je moet naar de kerk’ of moeder: ‘Ik wil niet dat je vloekt’. Er zijn er wel die zo de middelen hebben verlaten. Misschien is er iemand die in het ziekenhuis meeluistert, die zo terug denkt aan zijn verleden en de middelen niet meer gebruikt, de kerk en de waarheid al lang de rug heeft toegekeerd. Het was hem een te harde weg:’gebod op gebod, regel op regel, hier een weinig, daar een weinig’, dwang en slavernij. Maar weet u hoe dat komt? Ligt dat aan de bevelen van God, bijvoorbeeld als de Heere beveelt om de rustdag als dag des Heeren te houden? Als Hij beveelt om eerbaar te leven naar het zevende gebod, of als Hij beveelt onderworpen te zijn aan het gezag? Als de Heere beveelt om Zijn Naam niet ijdel te gebruiken en niet te vloeken? Als Hij je beveelt je af te wenden van allerlei afgoden en mensenverheerlijking en Zijn eer te zoeken? Zo zouden we door kunnen gaan. De bevelen Gods, hoe komen die bij ons over? Weet u waar dat van afhankelijk is? Dat is afhankelijk van het hart. Want wie met een vijandig hart God niet liefheeft, wie zichzelf liefheeft en Gods wil niet begeert te doen, maar bij wie eigen wil moet triomferen, daar worden Gods geboden als een ergernis ervaren. Die ziet dat als een harde slavendienst.
Nu weet ik dat veel mensen uit kracht van overtuiging en opvoeding door Gods geboden bewaard worden voor uitspattingen. Toch ervaren ze de dienst des Heeren als een slavendienst. Ze kennen niets anders dan een dienstbaarheid onder de wet, waaronder ze zuchten en steunen; die ze zoeken te volbrengen en waar ze nooit aan kunnen voldoen. Het is blindheid als ze denken het wel te kunnen. Dan zien ze niet dat men dagelijks struikelt in vele. Weet u wat we nodig hebben? Een hart dat God liefheeft, dat Zijn wil liefheeft, Zijn bevelen liefheeft. Want als we iemand liefhebben, willen we naar die persoon luisteren. Dat geldt niet in de minste mate voor de liefde tot God, maar juist in de allerhoogste mate! Is er liefde tot God, dan verstaan we David als hij zegt in Psalm negentien: ’De bevelen des Heeren zijn recht’, verblijdende het hart’. Dat is niet iemand die zegt: ‘De bevelen van God zijn gebod op gebod, regel op regel; dat is slavernij.’ David zegt: ’De bevelen des Heeren zijn recht verblijdende het hart, het gebod des Heeren is zuiver, verlichtende de ogen. De rechten des Heeren,’ zegt hij even later, ‘zijn waarheid, samen zijn ze rechtvaardig, begeerlijker dan goud, ja dan veel fijn goud en zoeter dan honing en honingzeem.’ Dat zegt David van Gods bevelen en inzettingen. Kunt u het nazeggen? Hebt u zo de bevelen van de Heere lief en verblijden ze uw hart? Vindt u het gebod van de Heere zo zuiver en verlicht het uw ogen? O, ziet toch dat het voor David geen slavendienst maar een liefdedienst is. Dan mogen we met David instemmen met deze verzuchting: ’Geef mij de weg Uwer bevelen te verstaan.’ Ze verblijden zijn hart. Daarin vindt hij zoetigheid, meer dan in honing, daarin vindt hij rijkdom, meer dan in goud. Het is zijn leven de bevelen des Heeren te mogen verstaan, die te mogen kennen, daarnaar te mogen leven. Dat is nog een wezenlijk kenmerk van allen die God liefhebben. Dan is er liefde tot God en tot Zijn werk.
Is er die liefde tot Gods bevelen niet, dan is er ook geen liefde tot God. Het zijn twee zaken die onlosmakelijk aan elkaar verbonden zijn. De natuurlijke mens zoekt de weg van Gods bevelen niet, ook al is hij godsdienstig. Die kent dat vermaak en die blijdschap daarin ten enenmale niet, maar die gaat eigen wegen. Ook al wordt hij nog enigszins in toom gehouden door Gods wet, al wordt hij nog enigszins aan banden gelegd en is het nog genade dat hij die banden verdraagt. Want in onze tijd waarin alles schreeuwt om vrijheid wil men alle banden verbreken. zoals het in Psalm 2 staat. Gods inzettingen veracht men. Het is genade als de Heere ons daar nog voor bewaart. Maar toch de mens van nature heeft zo’n vermaak niet in Gods wet en inzettingen. Die heeft zo’n liefde, zo’n begeerte niet om die te doen. Die proeft er de honing niet in, die ziet er de rijkdom, die het goud te boven gaat, niet in. Die bewandelt wegen des doods, is altijd geneigd zich maar van die wegen af te keren. De begeerte die er in het hart dat door God vernieuwd is, leeft om Gods wet te doen is juist een kenmerkend gemis van hen die de Heere niet vrezen. Dan wordt die begeerte, die liefde, gemist. Maar waar ze is en u van harte met deze verzuchting mag instemmen, daar verandert het uw hele leven. Waar die lust is, kan dat niet onopgemerkt blijven in het leven. Als die lust er is om Gods bevelen te verstaan en om daarin te leven, dan zie je dat aan het doen en laten. Want het is een concrete zaak als je lust hebt om de Heere te dienen. Dat heeft invloed op hoe je spreekt tegen de mensen in je omgeving. Hoe je omgaat met je man of vrouw. Hoe wil de Heere dat ik omga met mijn buren, met mijn familieleden? Wat mag is doen en wat moet ik niet doen? Waardoor wordt Gods Naam gelasterd? Hoe breng ik de dag des Heeren door? Kan ik vreugde hebben in allerlei Goddeloos vermaak, waarin Gods Naam gelasterd en onteerd wordt? O nee! Lust is er tot datgene waarin God verheerlijkt wordt. Als iemand de bevelen des Heeren lief krijgt, verandert het hele leven, in doen en laten, in spreken en in zwijgen, in gaan en staan, ja zelfs het beroep kan wel veranderen. Er zijn er wel die zelfs verhuisden. Ik denk aan Abraham in Ur der Chaldeeën. Hij leefde te midden van de zonde van de dienst van de afgod Sin. Maar God wees hem een weg en hij had Gods bevelen lief. Hij is naar Kanaän gegaan. Ik zie Mozes aan het hof van Farao; allerlei weelde, rijkdom, vermaak en genot, kunst en wetenschap, het was er volop. En dan zie ik hem gaan naar die verachte slaven, die daar de steden Raämses en Pithon moesten bouwen, Mozes gaat erheen. Waarom? Om zich bij die slaven te voegen. Hij wil bij dat slavenvolk horen. Wat zegt hij toch allemaal op, wat laat hij toch achter? Hij heeft het volk van God lief; hij heeft hun God lief en zoekt Zijn inzettingen en Zijn wil. Dat wordt hem alles. En al wat de wereld hem biedt, is hem niets. Zie zo het volk van Israël in de woestijn dwalen, de weg die ze nooit zouden gegaan zijn als God ze niet geleid had. Als de wolkkolom hen niet voor was gegaan. De weg van Gods bevel is goed. En dan zie ik David, een schaapherder. Hij was nooit koning geworden van Israël en zeker niet op die wijze, als God daarin de leiding niet had genomen en Gods bevelen en inzettingen hem niet lief waren geworden. Dan was Paulus nooit zendeling geworden, die nu veracht en gestenigd werd, schipbreuk leed, door zijn volk Israël verworpen werd. Zo kan ik wel doorgaan.
Wat een grote invloed ging er uit van de liefde tot Gods bevelen in het leven van hen die de Heere lief kregen. En dat was echt niet alleen vroeger zo; dat is nog zo. Als dat beginsel er is: liefde tot Gods inzettingen, de begeerte om de bevelen Gods te verstaan, er inzicht in te krijgen! Men zoekt ze te kennen, omhelst ze en ze veranderen het hele leven. Dan is het de dagelijkse verzuchting – wellicht met andere woorden: ‘Leer mij naar Uw wil te handelen, ik zal dan in Uw waarheid wandelen; neig mijn hart en voeg het saam tot de vrees van Uwe Naam’. Dan is er een begeerte, niet om naar één gebod, maar naar alle geboden van God te leven.
Maar weet u wat de smartelijke ervaring van hen is, bij wie dit leven begon, die de Heere hen stil zette en die de wet van God zo lief kregen? Hun smartelijke ervaring is dat ze die bevelen van God zo ver van hen zien. Die heilige en goede wet van God is goed, heilig en rechtvaardig, maar zij zijn dat niet. Zij zijn niet goed, niet heilig, niet rechtvaardig. Gods wet is een groot goed en Gods bevelen zijn volmaakt. Zijn inzettingen zijn rechtvaardig. Maar als je dan jezelf ziet in het licht van wat God eist en dan je onvermogen leert kennen om Gods wet te doen! Het is groot als er liefde tot Gods wet is, dat hebben we nu gezien. Dat verandert het hele leven. Maar toch, zie nu de druk op het leven van Gods kinderen? Dat is hun voortdurende smart. Een wereldling begrijpt er niets van. Die vinden daarom Gods kinderen maar een naar, zuchtend en klagend volk. Zelfs in de kerk, van het nabijkomend christendom hoor je niet anders dan negatief over hen die echt de Heere vrezen. Weet u nu waar dat uit voortkomt dat Gods kinderen vaak zo klagend, zo zuchtend over de wereld gaan? Dat komt omdat ze hun onvermogen om die wet van God te doen dagelijks inleven. Er komt niets van terecht. De begeerte blijft wel leven. Die wordt zelfs sterker naarmate er liefde in het hart gewerkt wordt. Die begeerte blijft wel leven. Maar het vermogen is er niet. Het is een onmogelijke zaak. Dagelijks in je werken te zien, dat God er een streep door zet. Want Gods Woord zegt: ‘Vervloekt is een ieder die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen’. Dan voelt zo iemand de vloek van de wet. Als je dan het licht van Gods bevelen ziet over de woorden die je hebt gesproken of niet hebt gesproken. Dan ontbreekt de overtreding niet. Als dan dat licht nog verder doordringt, en Gods Woord als ‘een tweesnijdend scherp zwaard, wat doorgaat tot verdeling van ziel en geest van merg en samenvoegselen’, zegt Paulus, en ‘als een oordeler ook van de gedachten en de overleggingen van je hart’, dan komt openbaar hoeveel er is dat God niet behaagt, maar Hem vertoornt. Als Zijn licht zelfs valt over onze begeerten, over onze neigingen en er blijft niets heel aan ons! Als de verdoemende kracht van Gods wet wordt ervaren, kan je dan nog leven? Dan sterf je toch! Paulus heeft dat geleerd en dat leren allen die de Heere op Zijn leerschool neemt, met de liefde tot Gods wet. Juist vanwege de liefde tot Gods wet! ‘Toen het gebod gekomen is,’ zegt Paulus, ‘is de zonde weder levend geworden’. Toen heb ik pas gezien hoeveel zonden er in mij leefden, ‘En ik ben gestorven’, vervolgt hij. Hij stierf aan zijn vermogens om het goede te doen.
Maar kan je dan dit vers nog bidden: ’Geef mij de weg van Uw bevelen te verstaan?’ Dat is die innerlijke begeerte, die liefde tot Gods wet. Die gaat niet dood! O nee die blijft leven. ‘Ik ben gestorven.’ Hij zegt niet: ‘de wet is gestorven’, maar: ‘Ik ben gestorven.’ Ik kan het niet doen, maar de liefde tot Gods bevel blijft, waar de liefde tot God blijft.
Nu snap je toch niets van het tweede stuk van dit tekstvers: ‘opdat ik Uw wonderen betrachte’? Wat heeft dat er nu mee te maken: Gods bevelen verstaan en dan Zijn wonderen betrachten? Als je Gods bevelen gaat verstaan, dan sterf je. Dan sterf je geestelijk. Dan vind je de dood in jezelf en in je hele leven. De tijdelijke dood komt, maar de geestelijke dood is er al en de eeuwige dood is verdiend. Hoe kun je dan Gods wonderen betrachten? Wat bedoelt David daar toch mee? Ik hoop dat u het kent of mag leren kennen. Want in een weg waarin Gods bevelen worden verstaan zullen Zijn wonderen worden betracht. Gods wonderen, dat is niet hetzelfde als Gods bevelen. Want een bevel, een gebod is een regel die God geeft aan de mens om naar te leven. Maar wonderen zijn daden van God Zelf. Wonderen zijn geen daden van mensen. David zegt in Psalm 72: ‘Geloofd zij de Heere de God, de God Israëls, Die alléén wonderen doet.’ Wonderen zijn dus de daden van God. David spreekt hier niet over ‘de weg Uwer bevelen verstaan opdat ik mijn wonderen betrachte’, dus opdat ik wonderen zou doen. Wel nee, daar is geen kijk op. Er is geen mogelijkheid dat de mens ook hier ook maar iets wonderlijks tot stand zou brengen, zodat hij opeens de wet van God zou kunnen doen. ‘Opdat ik Uw wonderen betrachte’; het gaat over wonderen die God doet. Dat woord betrachten. daar is vaak een misverstand over. Dat betekent niet ‘doen’, ook al is dat wel een gevolg ervan maar het woord ‘betrachten’ heeft te maken met ‘overdenken’. Eigenlijk betekent het ‘iets waarnemen met de geest’. Iets met je geest waarnemen, dus niet met je ogen of oren maar met je hart. Als het hier nu gaat over Gods wonderen betrachten betekent dat de wonderen Gods met je geest waarnemen. Het gaat dan over wonderen van God ervaren. Dat zal wel leiden tot een leven en spreken over Gods wil, maar betrachten betekent toch in de eerste plaats het ervaren, het waarnemen van de geest van die wonderen.
Weet dat dit waarheid is, een wondere waarheid van God! Zij die zo verlangen de bevelen Gods te verstaan, zullen Zijn wonderen aanschouwen. Dat begint al waar de overtuigingen van de Heilige Geest beginnen. Als een zondaar de wet Gods lief krijgt en zijn onvermogen gaat leren om die wet te doen, als je ziet tegen de geboden Gods gezondigd te hebben, honderd keer, duizend keer, dagen zonder getal, altijd maar tegen God gezondigd en je leeft nog! De Heere had je hart stil kunnen doen staan, het leven van je weg kunnen nemen. Dat hebben we verdiend. Dan wordt het een wonder dat de Heere dat nog niet doet! Daar heb je al een wonder van God. Dan mag je zien dat God nog lankmoedig is over ellendige vijanden. Dat Hij nog verdraagt, dat is een groot, dat is een onbegrijpelijk wonder Gods. Ik hoop dat u het als een wonder ervaart. Dan is het een wonder, als je ziet dat er iemand begraven wordt en jij bent het zelf nog niet, je bent nog in een heden der genade. Wat is het dan een wonder dat God je nog niet weggestormd heeft naar een eeuwige ondergang. Wat een wonderen zijn er dan in je leven, iedere dag, in onverdiende weldaden. Want je hebt je brood verzondigd. Dan heb je je eten verzondigd, dan heb je alle liefde die je nog krijgt verzondigd, ja alle gaven van God in je leven zijn verzondigd. En terwijl we die weldaden krijgen, wordt de schuld nog groter. Want we misbruiken ze bij alles wat je krijgt. Als Gods wet je lief is, zie je hoe meer God zorgt, hoe groter je schuld wordt. Laat het maar drijven tot gebed: ‘Heere, dat ik toch Uw bevelen mag verstaan om nog meer wonderen te betrachten.’
Wat een wonder dat God door Zijn Woord nog tot je wil spreken! Dat de Heere tot zo’n ellendige dwaas nog niet zegt: ‘Het is genoeg’, maar: ‘Kom, laat Ik je onderwijzen in de weg der zaligheid. Laat Ik je leren hoe zulke ellendigen nog met God verzoend kunnen worden, behouden kunnen worden. Want daarover spreekt God in Zijn Woord van. Dan wordt het een wonder dat je nog naar de kerk mag gaan, dat er nog een plaats is waar je mag zitten en dat het Woord van God daar nog tot je komt om je de weg van het behoud te wijzen. Dan wordt het een heel groot wonder als de Heere je leert dat er Één is, Die Gods wet gedaan heeft, volmaakt volbracht heeft. Hij riep op Golgotha: ’Het is volbracht’! ‘Ik draag Uw heil’ge wet’, kon Hij zeggen, ‘die Gij de sterveling zet, in ’t binnenste ingewand.’ Hij kwam om de wet Gods te doen. Hij die de Zoon was en geen knecht, kwam in de gestalte van een knecht. Waarom? Opdat Hij dienstbaren vrij zou maken; omdat Hij de wet als hun Borg en Middelaar zou vervullen, ja Hij heeft ze vervuld. Hij heeft de wet Gods volbracht. Waarom? Opdat wetsverachters en wetsverkrachters die de wet Gods niet konden houden, die struikelen in vele, nog zalig konden worden. O, wat een wonder dat God zo’n weg heeft uitgedacht, dat zo een nog zalig worden kan. Wat wordt het een wonder als iemand dat mag zien, hoe hij dood liep met zichzelf en mag zien dat er buiten hem in een ander nog doen aan is, een mogelijkheid van zalig worden.
Weet dat het met die wonderen dan niet stopt, want als de Heere doortrekt met de zijnen, als ze de wet ervaren in zijn vervloekende kracht en Hij hun toont hoezeer hun schuld bij God open staat, maar ook betaald moet worden, als ze ervaren dat de wet hen vervloekt en de satan hen daarbij beschuldigt, als hun gevoel en geweten hen ook beschuldigen en ze niets hebben om voor God te bestaan, maar Christus zich dan openbaart, ja als Hij Zich wegschenkt! Opgewekt tot uw rechtvaardigmaking! Als Hij zich wegschenkt in Zijn middelaarverdiensten en die geeft aan een wetsverkrachter, aan een die voor God niet kon bestaan, niets had om voor God te staan, o, wat een wonder wordt er dan ervaren in een weg waarin men Gods bevelen lief kreeg! Men begeerde ze te verstaan, maar kon ze niet volbrengen. Dan Hem te leren kennen die Gods wet heeft volbracht! Wat een wonder is het, dat God bemoeienis met zulke ellendigen wil maken. Wat een wondere ervaringen zijn er dan in leven van hen die met David dit gebed van harte mee leren zuchten.
En met die wonderen stopt het niet. Want ze struikelen nog allen in vele. Hun weg is een weg van struikelen en vallen maar de Heere wordt het niet moe ze telkens weer op te zoeken telkens weer terecht te brengen aan de voeten van Hem die de wet Gods volbracht. Denk erom dat ze de wet dan niet minder lief krijgen, maar dan willen ze die doen uit dankbaarheid. ‘Och, of wij Uw geboôn volbrachten, Gena o Hoogste Majesteit, Gun door ’t geloof in Christus krachten, Om die te doen uit dankbaarheid.
Zingen Psalm 119 vers 14:
Doe mij verstaan de weg die door Uw woord
mij wordt gewezen, leidt mij in Uw paden,
opdat ik door Uw wond’ren word bekoord.
Mijn ziel druipt weg, door droefheid overladen;
richt mij toch op, ik word door smart versmoord,
verkwik mij naar Uw woord door Uw genade.