GEBED OM LEIDING
Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet (Ps. 119:29).
Lezen: Psalm 25
Psalm vijfentwintig heb ik heel vaak gelezen met catechisanten als ze bij me op de studeerkamer kwamen. We beëindigden ons gesprek dan met het luisteren naar het ootmoedige gebed in deze psalm en dat nog wel van een koning en profeet, die kennelijk ook niet meer dan een arme zondaar was en leiding nodig had om bewaard te worden voor de zonde die in ons woont. Zo’n gebed beluisteren we ook in de woorden van deze tekst.
David bidt hier om niet op een valse, zondige weg te gaan, waarop de waarheid struikelt en de leugen gaat heersen. Dat is een dwaalweg die leidt naar afgoderij, dus die leidt van God af. Van nature gaan we op die brede weg en de massa van de mensen bekommert er zich niet om. Pilatus zei: ‘Wat is waarheid?’ en hij geeft daarmee weer wat ook in onze tijd algemeen gerelativeerd wordt. Alsof er geen waarheid bestaat, of ieder zijn eigen wijsheid maar voor goed en waar moet houden. Maar dit is een verschrikkelijke vergissing. Het is de blindheid en dwaasheid van de van God afgevallen mens, die denkt dat ons eigen denken betrouwbaar is. De natuurlijke mens vertrouwt zo op zijn eigen werken en handhaaft zijn eigen wijsheid en eigen gerechtigheid. Dit kan het oordeel van God evenwel niet verdragen. Bij Hem, onze Schepper, is de waarheid en wij mensen luisteren van nature naar de vader der leugen. Die heeft de mensheid misleid en het is een wonder als onze ogen voor zijn leugens opengaan. Dan worden we bang voor de brede weg waarop hij ons naar het verderf leidt en gaan we bidden, wat David bidt: ‘Wend van mij den weg der valsheid’.
David is evenwel toch al eerder aan zichzelf ontdekt en hij heeft toch al jong gebeden om de leiding van de goede Herder? Dat is wel zeker, maar dat betekent nog niet dat hij alle gevaren te boven is. Er is een neiging in ons arglistige hart die ons maar al te makkelijk van de waarheid doet afdwalen. We moeten bij de hand gehouden worden door de Overste Leidsman, anders vervalt ook Gods kind gauw tot vormelijkheid en dwaalt hij af van de waarheid. En dat laatste betekent altijd dat je bij de leugen terechtkomt en dat is dus bij huichelarij. Zelf houd je je vast aan die schone schijn die je opwerpt en mensen bedrieg je ermee, maar God kunnen we niet bedriegen. Zijn wij al bang geworden voor zo’n afdwalen van de Heere en van Zijn waarheid? Zijn wij al bevreesd voor wegen waarop we voor anderen onze godsdienst als iets moois en groots willen tonen, terwijl ons hart niet oprecht is voor God? Gods kind wordt daar bang voor en gaat de bede van David bidden: ’Wend van mij den weg der valsheid’.
Als we goed luisteren naar dit gebed dan hoor je dat hij niet alleen weggehouden moet worden van de weg , maar de weg moet ook van hem weggehouden worden. David wil niet op zo’n valse weg gaan, maar hij wil er ook niet dichtbij zijn. Hij zoekt oprechtheid en waarheid, maar ervaart dat valsheid en leugen dichtbij zijn; dichtbij zijn lippen en dichtbij zijn hart. De leugen wil altijd heersen en de vader der leugen, de duivel, is een grote verleider. Hoe makkelijk zitten we in zijn strikken en geven we toe aan verkeerde begeerten die opkomen uit die onzalige fontein die er in ons is. Als die over je gaan heersen, of zelfs in je gaan heersen, dan is een volgende stap het niet willen weten dat bijvoorbeeld hoogmoed en eigenliefde op de troon zitten. Je gaat je verkeerde drijfveren goed praten en probeert misschien zelfs je huichelaarsbestaan goed te praten bij God. Je bent met jezelf ingenomen, maar alle vernedering van een arme zondaar, zoals David is in die vijfentwintigste Psalm, is ver van je geweken. Dit staat wel op gespannen voet met Godsvreze! Je wil een ander nog wel als een arme zondaar zien, maar je gaat er op neerzien, omdat je zelf zo hoog zit. Alleen door genade wordt dit blootgelegd en afgebroken. Dan word je oprecht gemaakt. Een oprecht hart kan niet steunen op valsheid, op leugenachtige gedachten van jezelf. Wat is het een wonder als een verwaand, narcistisch bestaan ondersteboven gaat en afgebroken wordt. Als we worden, die we zijn: bedrieglijke zondaren die met Jeremia moeten zeggen: ‘Arglistig is het hart, meer dan enig ding, ja, dodelijk is het; wie zal het kennen?’ Er is er Eén, Die het kent en vernederen kan. Daarvan zegt Jeremia: ‘Ik, de HEERE, doorgrond het hart en proef de nieren, en dat om een iegelijk te geven naar zijn wegen, naar de vrucht zijner handelingen’ (Jer. 17:9,10).
Wat een wondere en zeldzame ootmoed als je gaat bidden wat David hier bidt: ‘Wend van mij den weg der valsheid’. Dan heb je jezelf leren kennen als tot leugens geneigd, maar daarbij haat je dan de leugens en wil je ervan verlost worden. Het hoort bij de tweestrijd van de wedergeboren mens. Je hebt een strijd in je binnenste of een leeuw je bedreigt. Maar je wilt het weg hebben en dat terwijl je het niet kunt. Daarvoor vlucht je tot de God der waarheid. Hij is de waarheid en heeft ook lust tot waarheid in ons binnenste, zo zegt David in Psalm 51. Daar ligt nog dichtbij hem de leugenweg die hij ging door zijn verhouding met Bathseba. Hoe ver was hij afgedwaald, toen hij zelfs Joab opdracht durfde geven haar man, Uria, vooraan te zetten in de strijd, opdat hij sneuvelen zou. Hij wilde niet oprecht schuld belijden en heeft negen maanden gehuicheld en de leugen omhelsd. Hij leefde als een schijnheilige, als een huichelaar, maar hij is dat wel aan de weet gekomen. Zijn vriend, Gods knecht, de profeet Nathan is gebruikt om hem in de schuld te brengen en zicht te geven op zijn schandelijke leugentoestand. Zijn haten van de leugen werd vernieuwd en zijn liefde tot de waarheid ging weer heersen. Zo leer je het gebed van David bidden.
Ik wil u vragen: Bent u ooit eerlijk gemaakt? Hebt u de leugen leren kennen en ook onze geneigdheid om met een arglistig hart onszelf te bedriegen en voor anderen van alles te huichelen? We moeten de kwaal bij onszelf leren kennen om ons niet boven anderen te verheffen. Maar ook om de genezing ervan bij de God der waarheid te zoeken. U kent wellicht heel wat psalmen die over oprechtheid zingen. Denk eens aan het laatste vers van Psalm 25: ‘Laat d’ oprechtheid meer en meer met de vroomheid mij behoên.’ Onberijmd staat er: ‘Laat oprechtheid en vroomheid mij behoeden, want ik verwacht U’ (v. 21). U merkt wel: voor Gods aangezicht, biddend tot een alwetend God, Die de oprechtheid bemint en werkt. Hem verwacht David, in de wetenschap dat Hij oordelen zal en het eigenlijk nu ook al doet, nu Hij ons doorziet
In deze bede van David ‘Wend van mij den weg der valsheid’ horen we zijn onmacht om het zelf allemaal op orde te krijgen. De macht van de leugen, waardoor de vader der leugen regeert, is zo groot. Niet alleen in de wereld, maar ook in zijn eigen hart en leven. Hij weet geen betere weg dan ermee tot God te gaan. En dat is de weg die we elkaar ook graag wijzen. Het is tegenovergesteld aan de weg die we van nature gaan. Dan vluchten we van God weg. Maar David vlucht naar God toe. Dan leeft het gebed van Psalm 26:2:
Beproef vrij, van omhoog,
Mijn hart, dat voor Uw oog,
Alwetende, steeds openlag.
Doorzoek mij; toets mijn gangen;
Doorgrond al mijn verlangen,
En stel mijn oogmerk in den dag.
Bij God zijn we aan het goede adres. Hij is de God der waarheid. In de Zoon van Zijn welbehagen zoekt Hij zondaren en trekt ze tot Zijn licht. In dat licht zien we wat valsheid, of bedrog, wat leugen en dus zonde is. Maar in dat licht mogen we ook zien wat waarachtig en oprecht is. Beheersen die dingen ook ons denken? Of liever nog: gaat ons verlangen ook uit naar waarheid en gerechtigheid? Dan mogen we leren tot Christus te vluchten. Want bij Hem is de waarheid. Hij draagt zelfs de naam Waarheid en heeft gezegd: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij.’
Dan vervolgt David zijn gebed met de bede: ‘Verleen mij genadiglijk Uw wet.’ Misschien komt zo’n vraag wel merkwaardig bij u over. Als de wet je veroordeelt, je zonden bloot legt en je die wet toch onmogelijk kunt houden, vraag je dan toch om in die spiegel te mogen kijken? Wat kan daar de drijfveer toch voor zijn? Er is in dit leven geen wonderlijker en beter drijfveer dan de liefde. Die zit hier achter. Liefde richt zich op de wil van de geliefde. Dat is onder de mensen gebrekkig, maar als God werkt in ons hart, krijgen we Zijn wil en wet lief. Ze heeft meer functies dan ontdekkend te werken. Ze drijft ook uit tot Christus, Die de wet volbracht en heeft. Had Hij ze lief en heeft Hij ze vervuld, Hij schrijft ze ook in het hart van ieder die wedergeboren wordt. Zo wordt de wet zelfs als genadegave begeerd, om ze goed te leren kennen. Je gaat erom vragen.
Zeker mogen we hier weer denken aan de hele Tora, de geopenbaarde wil van God in Zijn spreken, in Zijn Woord. Je begeert dat dit een open boek voor je wordt en vraagt daarom: ‘Verleen mij genadiglijk Uw wet.’ Of je vraag het met andere woorden. Maar het is en blijft een gebed voor ieder wedergeborene, iedere dag: ‘Heere, wat wilt U dat ik doen zal’. Of: ‘Leer mij naar Uw wil te hand’len, ‘k zal dan in Uw waarheid wand’len’. Of: ‘Leer mij , o Heer, de weg door U bepaald’, of welke andere bede ook, die vraagt om Gods wil voor jou te kennen. Ons verstand moet ervoor geopend worden, opdat daar Gods waarheid toegang krijgt. Maar ook je hart moet geopend, opdat je Gods wil liefhebt en gaat zoeken. Zegt de profeet niet dat Gods wet bij de wedergeboorte wordt gegrift in je hart? Gods wil moet over je gaan heersen. Dat is het geneesmiddel tegen de leugen die wil heersten. Laten we het ons maar afvragen wie de heerschappij heeft in ons denken en willen, ja zelfs in ons begeren.
Ik had het hiervoor al over Davids herinnering aan zijn eigen leugenachtige weg met Bathseba. Daar is het niet bij gebleven. Er zijn nog meer voorbeelden te geven van periodes in zijn leven waarin hij de waarheid niet liet heersen. Denk eens aan zijn gaan naar de Filistijnen en zijn gaan wonen in Ziklag. Toen probeerde hij Agag ook te misleiden en was hij niet eerlijk over de gevechten die hij voerde. Als hij dan met de Filistijnse legers meegaat om tegen Saul te strijden, zijn de Filistijnse vorsten dichter bij de waarheid dan David. Zij zijn bang dat hij aan de zijde van Saul gaat vechten en David is onoprecht als hij doet of hij ten onrechte gewantrouwd wordt. David moest het gebed dat we overdenken echt wel bidden. En dat moeten wij ook.
Laten we nog eens een toepassing maken op de verschillende terreinen waarop de valsheid en dus de leugens ons aanvallen. U ziet de tegenstelling en die moeten we blijven zien alle dagen en overal. De leugen moet bestreden en uitgeworpen worden en de waarheid moet gezocht en verkregen worden om over ons te heersen. Gods kind snakt naar waarheid en oprechtheid, altijd weer.
Denk dan maar aan wat heel dichtbij is, je oordeel over je staat voor God. Hoe staat het met mij? Ken ik de Heere echt en oprecht? Kent en erkent Hij mij als Zijn kind? Heb ik mijn hart en heel mijn leven oprecht bij Hem gebracht. Met David mijn zonden beleden: ‘‘k Bekend’ o Heer’, aan U oprecht mijn zonden, ‘k verborg geen kwaad, dat in mij werd gevonden; maar ik beleed, na ernstig overleg, mijn boze daân, Gij naamt die gunstig weg.’ Er wordt wat gehuicheld op het terrein van de godsdienst! Maar al lukt het ons vaak om mensen te bedriegen, God kunnen we niet bedriegen. Probeer ook jezelf niet te bedriegen, want dat breekt een keer op. Bid liever of je het getuigenis van de Geest der Waarheid in je hart mag horen. Vraag de Heere met de woorden van Psalm 139 om doorgronding van je hart. Bid dit gebed: ‘Wend van mij den weg der valsheid, en verleen mij genadiglijk Uw wet.’
Verder zijn er altijd en overal de verleidingen van een dwaalleer. In onze tijd wordt er wat klaar gemaakt op het terrein van de godsdienst! Men durft rustig het tegenovergestelde te beweren en te leren dan wat in de Bijbel staat. op de terreinen van de geloofsleer. Denk aan de waarde van het huwelijk, de zorg voor het menselijk leven in de moederschoot, het praktiseren van homofilie, de vrouw in het ambt, enzovoort. Onze kanttekenaren spreken bij onze tekst over ‘de weg der valsheid’ als over ‘valse leringen en inzettingen, die tegen Gods wet en ordinantiën (instellingen) strijden’. Het luistert nauw of we echt de wil van God zoeken in de praktijk van ons leven. Maar als je God lief kreeg, is hier aansluiting. Het is je dagelijkse gebed; die wil te kennen. Dezelfde kanttekenaren hebben het dan over een gebed om Gods hulp en leiding, waarbij we ‘wenen als schuldigen over de zonden en smeken om bewaring’ om niet misleid te worden. En van de ‘de weg der waarheid’ zeggen ze: ‘de rechte leer en geboden, die ons getrouwelijk ter zaligheid leiden’.
‘Ter zaligheid leiden’. Dat is wat we allemaal onmisbaar nodig hebben: geleid te worden door een ander. Onszelf niet te vertrouwen, maar ons over te geven aan de overste Leidsman en Voleinder des geloofd, Christus, de Zaligmaker. Het komt er voor ons allemaal op aan of we ons aan Hem hebben overgegeven, dus het heft uit handen hebben gegeven. ‘Leer mij, o Heere’ de weg door U bepaald.’ Je bent er goed mee als zulke gebeden je dagelijkse verzuchtingen worden. Zijn Woord zal voor je opengaan als je het opslaat. Het geeft soms leiding voor die dag, in praktische zaken. Maar ook wat heel je levensweg betreft, zal het je zicht geven op wat valsheid en wat waarheid is. Je gaat de waarheid zoeken, een eerlijke behandeling, door wat je leest, door de contacten die je hebt, maar vooral ook door de prediking die je hoort. En dan wil je Gods wil en wet, Zijn waarheid en leiding niet alleen kennen, maar er ook naar leven. Je wilt in die weg gaan, zodat het zichtbaar wordt voor anderen. Alleen zo wordt God verheerlijkt.
En dan wil ik nog proberen iets verder met u te gaan. Want heeft de Heere Jezus niet gezegd: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven’, zoals we zojuist ook al hebben opgemerkt? Dan is het de wil van God dat we de Zoon van Zijn welbehagen zoeken als onze Weg ten leven. Dan mag en moet je steeds van alles wat van jezelf is, afzien. Het kan allemaal zo aftrekken van Hem als de Weg. We zullen tot Hem moeten komen, tot Wie de Vader trekt. De Heilige Geest leert tot Hem op te zien. Van Hem gaat kracht uit en Hij doet ervaren: ‘Hij heeft mijn rechterhand gevat. Hij zal mij leiden door Zijn raad en daarna zal Hij mij in de zaligheid opnemen’. Dan is de begeerte dat Hij in ons woont en troont, dus ons beheerst en doet ervaren wat Hijzelf zegt in Johannes 14:4 ‘Blijft in Mij, en Ik in u. Gelijkerwijs de rank geen vrucht kan dragen van zichzelve, zo zij niet in den wijnstok blijft, alzo ook gij niet, zo gij in Mij niet blijft.’
Dit zijn wondere gaven, maar we doen de Heere tekort als we dit laten liggen. Tot Gods wet bekeerd, is tot Gods wil bekeerd. En tot Gods wil bekeerd is tot de Zoon van Zijn welbehagen gekeerd te worden. En dan mag en zal het onze begeerte zijn dat wij in Hem en Hij in ons mag zijn. Hij is niet alleen de Weg, maar wil ook dat we Hem als onze Waarheid, ja als ons Leven ervaren. Zo zal God de eer krijgen en mogen arme zondaren hier op aarde al iets – en dat is veel! – krijgen van de zaligheid.
Zingen: Psalm 119:15:
Weer snood bedrog, o God, van mijn gemoed;
Laat Uw genâ mij Uwe wetten leren.
Ik kies de weg der waarheid voor mijn voet,
Om mij van ’t pad der zonden af te keren;
Uw rechten, die zo heilig zijn en goed,
Steld’ ik mij voor; die wil ik need’rig eren.