Een gebed om verstand
Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden, ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte (Ps. 119:34)
Lezen:1 Kor.1 vers 17 t/m 31
(Uitgesproken in Rotterdam-Zuid in 1983)
Ook nu weer een bevindelijke parel, aan het snoer van verzuchtingen, dus in de vorm van een gebed van David. Hij wordt niet moe om te bidden. Ik heb al eens gezegd dat sommigen deze Psalm eentonig vinden omdat telkens hetzelfde aan de orde komt, maar er is geen andere eentonigheid in dan die men zou kunnen vinden als men diamanten of kostelijke parels op een rij legt. Nog nooit heeft iemand gezegd: wat een saaie bedoening is dat. Nee, de één blinkt nog uit boven de andere en de een is nog meer te waarderen dan de andere. Zo is het ook met de verzen van Psalm 119. We zijn het daarom niet moe om van keer tot keer een vers te overdenken. Leg dit vers nu eens naast het vorige. Het schijnt dat hij zijn verzuchting herhaalt: ’Heere leer mij de weg Uwer inzettingen’, en nu: ‘Geef mij het verstand, en ik zal Uw wet houden’. En in het vorige vers: ’Ik zal hem houden ten einde toe’ en nu: ‘Ik zal Uw wet houden, ja ik zal ze onderhouden met ganser harte.’ Toch valt er telkens een ander licht op deze beden die David doet. Telkens zijn er andere zaken die hij naar voren schuift en andere bevindingen die hem inspireren, geleid door de Heilige Geest. Dan is deze verzuchting een verduidelijking, een verdieping van andere verzuchtingen, waarbij het accent toch weer anders valt. Er valt weer ander licht op bepaalde dingen die we nodig hebben.
Dit is een gebed, dat weerklank moet vinden bij u en bij mij in het hart. ’Geef mij het verstand’ is een gebed om verstand. Denk dan eerst eens aan dat woord ‘verstand’ en wat daarachter verscholen ligt. David bidt om verstand. Op andere plaatsen bidt hij om licht en leiding of onderwijs, maar hier spreekt hij duidelijk over verstand. Als u kinderen Gods in uw nabijheid kent, of door genade een kind van God mag zijn, kent u dit als een algemene verzuchting voor Gods kerk. Al Gods kinderen hebben zichzelf als dwazen leren kennen. Ze hebben wijsheid van God nodig om verstandig gemaakt te worden. Dat is de weg die de Heere gaat met zondaren die Hij bekeert. Dat is de weg Die Hij ging met de man die groot was in Israël; ik denk aan Nicodémus. Hij zat in het sanhedrin, de Joodse raad, en was een leraar in Israël. ‘Verstaat ge deze dingen niet?’ vraagt Christus hem. Nicodémus, nu heb je zoveel geleerd in de godsdienst en ben je zo hoog geklommen in de wetenschap van de Heilige Schriften, maar heb je het rechte verstand wel? Dan zegt de Heere Jezus: ’Tenzij dat de mens wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien’. Hij verstaat het niet, heeft er het verstand niet voor. Dat is wat we in Gods Woord op veel plaatsen zien, waar zondaren bekeerd worden. Hun wijsheid wordt tot dwaasheid. Dat heeft ook Paulus ervaren. Paulus, die ook een van de grootste wijzen was in het toenmalige Jodendom. Hij was onderwezen in de wetenschap van die dagen en wordt gemaakt tot een klein kind, die zegt: ’Heere, wat wilt U dat ik doen zal’, want ik weet het niet meer. Hij wordt als een blinde geleid. Dat vinden we in Gods Woord in verschillende teksten. Ik noem u slechts de bekende tekst: ‘De natuurlijke mens begrijpt niet de dingen die des Geestes Gods zijn, ze zijn hem dwaasheid.’ Hij mist daarvoor het rechte verstand. Dat leert God ons als Hij ons zelfkennis geeft: we missen het rechte verstand in geestelijke zaken. Bij alle verbeelding die wij hebben, moeten we er achter komen dat we nooit iets goed hebben begrepen, omdat we het verstand waarom hier gebeden wordt, nog missen. Het is daarom een algemeen gebed bij al Gods kinderen die zich als dwazen leren kennen. Het is ook een geliefd gebed bij allen. Het verkrijgen van dit verstand brengt licht, wijsheid, leiding en troost. De Heere opent dan hun hart voor Zijn woord. Zegt u: het gaat hier over het verstand, niet over het hart. Dan zullen we straks wel zien hoeveel die met elkaar te maken hebben. Het verstand waar het hier over gaat, is een hartenzaak. Dat is niet ver weg of los van het hart. Dit rechte geestelijke verstand brengt het hart in beroering. Waar de Heere dit verstand schenkt, licht en wijsheid schenkt, daar schenkt hij leiding en daar vervult Hij het hart met Zichzelf, de Waarachtige, en dat voor een mens die van zichzelf leugenachtig is.
Daarom is het nodig dat we eerst leren dat wij het rechte verstand missen. Heeft de Heere u daaraan al ontdekt? Echt mist! Want u kunt wel zeggen: ik ben onbekeerd, maar ik kan alles goed opluisteren. Ik heb zelf geen deel aan geestelijke zaken, maar kan het wel goed beoordelen. Ze menen zelfs te kunnen beoordelen wie er wel of niet aan het Heilig Avondmaal horen. Ze denken over allerlei zaken in de onderlinge gesprekken over geestelijke zaken mee te kunnen praten. Ze hebben wel licht, hoewel ze niet bekeerd zijn en de Heere nog niet vrezen. U moet bij hen niet aan het persoonlijke leven komen. Maar dit is onmogelijk ; het is tegen Gods Woord. De Heere Zelf zegt in Zijn woord dat ‘de natuurlijke mens niet begrijpt de dingen die des Geestes Gods zijn’. Het is verschrikkelijk dat de natuurlijke mens dat niet gelooft en altijd maar denkt de dingen die des Geestes Gods zijn, wel te begrijpen. Daarom bidt hij ook niet om verstand, om licht, om leiding. Want hij heeft alles al. Hij kan het zo goed opluisteren. Hij heeft al zoveel oudvaders en andere boeken gelezen. Hij kan het iedereen wel vertellen en denkt het rechte verstand niet te missen. En dat is nu zo erg dat we het rechte verstand nog niet missen. Dan gaan we als dat briesende paard, als Paulus voor zijn bekering, door de gemeente Gods, blazende dreiging en moord. Dan wandelen we op een weg waarop we de ondergang van anderen zoeken, Gods kinderen benauwen, de kleinen vertrappen, de overtuigden in wanhoop brengen. Dan zaaien we dood en verderf op onze weg, met al onze natuurlijke kennis, met al onze eigendunk.
Een onbekeerde is zo niet tot zegen. Alleen dan kan hij tot zegen zijn – daar is de Heere vrij in – als Hij toch Zijn Woord bij hen in de mond legt. Dan kan de Heere ook met kromme stokken nog rechte slagen doen. Maar denken we aan de persoon en om wat wij van onszelf bedoelen, dan moeten we bevreesd zijn dood en verderf te zaaien op onze wegen. Waren we er maar bevreesd voor! Dat we het voor God eens gingen belijden wat we nog nooit beleden hebben: ‘Heere, ik ben een dwaas. Geef U mij toch verstand met goddelijk licht bestraald, want ik weet het niet; ik weet niet wat ik gedaan heb, wat ik doe en wat ik doen moet. Ik ben zo bevreesd voor mezelf.’ Dat is een gebed dat de Heere aangenaam is. Mensen die het niet meer weten, die hun licht tot duisternis zien worden, hun wijsheid tot dwaasheid. Die gaan belijden dat ze in het donker gaan en van zichzelf geen verstand hebben van geestelijke zaken. Kom, onbekeerden, denkt u dat het anders ging in het leven van Paulus toen hij bekeerd werd? Dat is het wat Gods Geest hem leerde! Hij, die het eerst allemaal zo goed dacht te weten en zoveel dacht te doen voor de Heere, hij moest het leren dood en verderf gezaaid te hebben in Gods kerk. Hij had de kerk niet gebouwd, wat hij ook dacht, maar verbroken en verstrooid, verstoord en tenonder zoeken te brengen. Nodig is ontdekt te worden aan wat er van ons te verwachten is, te zien dat het licht in ons duisternis is, dat wij de weg ten leven van onszelf niet kennen, de weg des vredes niet bewandelen. Onze voeten zijn snel om bloed te vergieten. Dat we van nature geen rechte kennis hebben van God en geen rechte kennis van onszelf, geen rechte kennis van goed en geen rechte kennis van kwaad. We weten het niet te onderscheiden. En dat leert God nu die Hij bekeert. Daaraan worden ze ontdekt; dat vernedert ze en daarom is Gods werk altijd vernederend voor een hoogmoedig hart, altijd verbrekend. Hij maakt ons klein, Hij maakt ootmoedig. Hij ontdekt eraan dat we niets hebben en alles missen. Dat we zonder goddelijk licht, zonder goddelijke leiding alleen maar kwaad doen en geen goed weten te doen. Als nu de vraag tot ons komt of we dat al hebben geleerd, of we al zo vernederd zijn door de ontdekkingen die de Heere wil geven, dan worden we zuchters, uit de diepte tot God: ‘Och dat ik klaar en onderscheiden zag, hoe ik mij naar Uw bevelen moet gedragen’.
‘Ik zie het van mezelf niet’, zucht dan David, ‘maar leer het me toch, Heere’. Dan zucht hij elders: ‘Zend, Heere, Uw licht en Uw waarheid neder en breng mij, door die glans geleid’ – want anders gaat het verkeerd – tot Uw gewijde tenten weder, dan klimt mijn bange ziel gereder ten berge van Uw heiligheid. Daar mij uw gunst verbeidt’. Zulke verzuchtingen zijn er tientallen in het boek der Psalmen. Dat is de taal van Gods kinderen. Dat is de oprechtheid en waarachtigheid van hun verzuchting, uit de diepte, uit de nood van onkunde, dwaasheid en duisternis. Aan zichzelf overgegeven zijn ze niets, kunnen ze niets, weten ze niets. Dan kunnen ze de zonden vermenigvuldigen. En daarom hebben we het gebed nodig. De bekendste zijn u niet vreemd. zoals Psalm 25: ‘Heere, maak mij Uwe wegen, door Uw woord en Geest bekend’. Omdat we het van onszelf niet weten. ‘Leer mij naar Uw wil te handelen, ‘k zal dan in Uw waarheid wandelen’, want zonder dat onderwijs dwaal ik en wandel ik niet in Uw waarheid. En zulke verzuchtingen zijn er vele. Ze zijn op veel plaatsen in Gods woord en in het psalmboek opgetekend. Ik denk nog aan een Asaf die het voor God beleed dat er in hem duisternis was: ‘Toen ‘t zwellend hart’ – een zwellend hart, zwellend van trots en ongeduld – ‘en wrev’le, afgunst, werd vervuld en ik, geprikkeld in mijn nieren, om trots mijn drift de toom te vieren, was mijn verstand van licht beroofd; ik heb Gods waarheid niet geloofd. Maar was door mijn verwaande geest bij U een onvernuftig beest’. Dat is een belijdenis van iemand die zelfkennis en Godskennis ontvangt. Die hebben geen goed verstand meer, maar bidden om het rechte verstaan. De Heere mocht ons door waarachtige overtuiging tot dit gebed dringen, opdat we niet voortdwalen op wegen naar de ondergang.
Maar nu wil ik nog iets verduidelijken als het gaat om de bede: ‘Geef mij het verstand’. Want wij hebben hierbij zo gauw verkeerde gedachten. Wij denken over het verstand vaak zo anders dan er in Gods Woord over gesproken wordt. In de wereld waarin we leven, spreekt men over ‘verstand’ op een on-Bijbelse wijze. Wij denken dan dikwijls aan intelligentie, aan een IQ, een intelligentiequotiënt. Hoeveel denkvermogen heeft die man, die vrouw, heeft die jongen of dat meisje, men meet het zelfs. Dat heet dan ‘het verstand’, het vermogen om problemen op te lossen, jezelf in moeilijkheden een weg te banen. Een bepaald aangeboren, of ook ontwikkeld vermogen is dan je ‘verstand’. Dan gaat het dus om een vermogen om beschouwelijk bezig te zijn, rationalistisch, met je rede, met je denken. Maar daaraan moet u bij dit woord ‘verstand’ hier niet denken. Zo moeten we dat hier niet invullen. Als dat zo zou zijn, dan zou David bidden om kennis die een voet te hoog zit. U kent die uitdrukking: ‘een voet te hoog’? Dan zit iets alleen in het denken, maar niet in het hart. Want het hart zit een voet lager. Als het alleen maar een zaak van de beschouwing is, weet men er wat over te praten, maar het laat het hart en leven onberoerd. Sommigen denken dat het mogelijk is dat Gods werk een voet te hoog zit, maar ik vrees dat het dan Gods werk niet is. Want God richt Zijn Woord niet op het verstand alleen, maar Hij richt ook op het hart. Het verstand wordt ook geheiligd en verlicht als God iemand in het hart raakt en iemands hart vernieuwt. Waar het een voet te hoog zit en alleen een beschouwing van de godsdienst is, is eigenlijk de kennis ook niet in orde. Dan ontbreekt nog het rechte licht in goddelijke zaken en is er nog geen rechte wijsheid.
Wat is nu het verstand, waarom David hier bidt? Dat is niet een gebed om een bepaald vermogen, zodat hijzelf al zijn problemen aankan en dus een vraag om wat meer intelligentie. Zo’n gebed moeten we hier van David niet verwachten. Als mensen in de wereld zo over verstand spreken, gaat dat vaak om hun eergevoel, om een pogen om boven een ander te staan, die wat minder verstand heeft. Dit streven is niet goed. Als God verstand gaat geven, heeft dat niet te maken met streven maar met sterven. De ‘r’ moet op een andere plaats staan. Als God gaat werken, laat Hij onze kennis vergaan; dan wordt ons licht tot duisternis en onze wijsheid tot dwaasheid. Is dit dan het verstand? Ja daar gaat God verstand geven. Ik denk dat de Heere hier vier verschillende zaken geeft, die ik graag wil onderscheiden, zaken die de wereld niet kent en niet heeft. In de eerste plaats is het een bepaald vermogen wat de onbekeerde niet heeft. Ik bedoel nu niet een vermogen waar de mens zelf over beschikt, wat hem eigen is. Het is niet van hemzelf, maar het is een genadegeschenk, dat God geeft in het leven van iemand, in wie Hij gaat wonen en werken. Het is , wat onze vaderen noemden: een ‘hebbelijkheid’ van de zondaar. Het wordt hem geschonken als iets wat de Heere in zijn hart legt en waardoor de zondaar ook werkzaam wordt. Hij gaat alles anders zien; alles komt in een ander licht te staan, omdat het hart vernieuwd wordt. De begeerten worden veranderd en heel de wereld verandert voor zo iemand van glans. Dingen die hij vroeger zocht, gaat hij verafschuwen als zondige zaken, maar zaken die hij vroeger verafschuwde, die naar de wil Gods zijn en tot eer van God zijn, gaat hij nu zoeken. Er komt een hele verandering in het leven, omdat God de zondaar in het hart getroffen heeft en het hart vernieuwd heeft. ‘Bewaar uw hart’, zegt Salomo. ‘boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen van het leven’. De uitgangen van het leven veranderen door dit nieuwe beginsel dat ook het verstand beïnvloedt. Het is Gods genade, die in de zondaar werkzaam is, waardoor het verstand op een andere wijze gaat werken. Het tweede, dat bij deze gave van het goddelijke verstand gewerkt wordt, is dat de Heere licht gaat geven. Het kan zijn dat we ogen hebben gekregen –om dat beeld even te gebruiken – maar als het stikdonker om ons is, zien we nog niets, ook al hebben we erg goede ogen. Er moet ook licht zijn. Daarom geeft de Heere dat ook. Als Hij verstand geeft, geeft Hij niet alleen ogen om te zien maar ook licht, zodat er iets gezien mag worden. Het is ook een gave van God en Hij houdt het bij Zijn kinderen ook weleens in. Dan ontneemt Hij hun de ogen niet, maar toch zien ze alleen duisternis. Zo kan het bij Gods kind donker of licht zijn. Eigenlijk weten zij alleen maar het verschil tussen geestelijk licht en duisternis. Een derde zaak die de Heere geeft als hij verstand geeft, is onderwijs ten aanzien van verschillende dingen. Om weer even op dat beeld terug te komen: als iemand ogen krijgt, is dat een wonder. De Heere kan het ook licht maken en dat is noodzakelijk. Maar er is een derde zaak nodig: er moet ook iets gezien worden. Er moeten zaken zijn die door het geloofsoog worden gezien en waar onderwijs door verkregen wordt door het licht dat erover valt. De Heere gaat de Zijnen in allerlei dingen leren waar ze geen weet van hebben. Ze leren God kennen, ze leren zichzelf kennen, ze leren de wereld kennen, als Gods schepping, de mensen als Gods schepselen, ze leren iets van het doel van hun leven, van wat God van hen vraagt, van wat goed is en van wat kwaad is. Als God verstand geeft met goddelijk licht bestraald, krijgen ze geestelijke kennis van allerlei zaken. Maar ik zou nog een vierde zaak willen noemen – om bij het beeld van de ogen te blijven. Naast het vermogen om te zien, het licht dat nodig is en de zaken die voor het oog worden gesteld, is er ook de betrokkenheid van het hart. De liefde tot de zaken die geleerd worden, hoort in de Bijbel altijd wezenlijk bij het verstand. Het kennen is in Gods Woord altijd een kennen met het hart. Bij dit kennen is de mens in zijn geheel betrokken. Bij de wedergeboorte richt de Heere Zijn pijlen op het hart van de zondaar. Hij vernieuwt het hart en daardoor ook het denken. De kennis die de Heere dan geeft, is een geestelijke kennis, een kennis met liefde, tot God en goddelijke zaken, een kennen van het hart. Hierbij is het hart, het gevoel, ja de hele mens betrokken. Zo bidt David hier: ’Geef mij het verstand’ daarom staat er ook niet ‘verstand’, maar ‘het verstand’. Het gaat om het ware verstand, dat onderscheiden is van de wijsheid der wereld.
’En ik zal Uw wet houden’, zo vervolgt David. Dit vinden we zo vaak terug: vers 1: ’Die in de wet des Heeren gaat’, dat is ook het houden van de wet, vers 2: ’Uw getuigenissen onderhouden’, vers 3: ’Wandelen in Zijn wegen’, vers 4:’Bewaren van Uw bevelen’, vers 5: ’Bewaren van Uw inzettingen’. In ons vers staat: ’Ik zal Uw wet houden’. Het gaat uiteindelijk om de wil van God; die moet zijn in ons leven, allesbeheersend, beslag leggend op ons. Met dat rechte verstand is dat geen wettische dienstbaarheid, maar een liefdedienst die David nooit verdroten heeft. Als de Heere dat rechte verstand geeft, dan is Zijn wil ons lief, en dan willen we Zijn wet houden. ’Ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte’. Ziet u wel hoe een hartenzaak het voor David is en dat het geen voet te hoog zit? Bij Gods werk wordt ons hart geraakt. ‘Dan zal zich ’t hart met mijne daden paren’, zo zingt David wel. Gods zaak is een hartenzaak, de dienst des Heeren een liefdeszaak, een taak die met vermaak wordt gedaan. ‘Met het hele hart’; andere dingen worden dan uit het hart verdrongen. Het is geen gedeeld hart, de wereld de helft en God de helft, maar het is geheel en al voor de dienst des Heeren. Asaf zingt in Psalm 73: ’U al mijn liefde waardig schatten, wijl Gij mijn rechterhand woudt vatten’. ‘Ja, ik zal ze onderhouden’. Het woord ‘onderhouden’ is rijk aan betekenis. Het Hebreeuwse grondwoord heeft verschillende betekenissen. Het gaat over het onderhouden van Gods wet en inzettingen. Dat onderhouden is een ‘bewaren, bewaken, beschermen van’. Dat betekent Gods wet te bewaren voor een inbreuk erop. Men moet die wil van God niet aanvechten. Wie dat doet, krijgt met ons te doen. ‘Zou ik niet haten, Heere, die U haten en verdriet hebben in degenen die tegen U opstaan? Tot vijanden zijn ze mij’, zegt David in Psalm 139. Dan bewaken en behoeden wij het Woord Gods. Wij beschermen het. Dat onderhouden betekent ook een bewaren, een in gedachten houden, onthouden, niet vergeten; het moet ons bijblijven. We zijn bevreesd dat het ons ontvalt, dat we het vergeten en slordig verder leven. Nee, het moet bij ons blijven. Het betekent ook een ‘erop letten, er aandacht op vestigen’. Daardoor vereren we het ook voor anderen. En daarbij betekent het een gehoorzamen, een doen van die wet. Men kan nog zo verheven spreken over Gods Woord, maar als het leven er mee in strijd is dan zijn we onwaarachtig. Dan dwingen we bij niemand respect af. ‘Woorden wekken, voorbeelden trekken’. Dat onderhouden is ook een gehoorzamen en een doen van Gods wet. Wat een rijke bede is dan deze bede. ‘Ja, ik zal ze onderhouden met ganser harte’. We zouden kunnen vragen: ‘Kan je dat David? Kan je alles zelf onderhouden?’ We hebben in het verleden ook gezien dat hij daar de Heere voor nodig had. Ach, iemand die zijn dwaasheid leert kennen en weet dat bij hem de wijsheid niet is, die zijn duisternis leert kennen en weet dat bij hem het licht niet is, die al zijn verstand zag vergaan, wat heeft die van zichzelf? Hij heeft alles van God nodig. Hij heeft het nodig dat de Heere het geeft. En wat is dat dan als God het geeft? Als hij licht en wat leiding geeft door Zijn Geest? Als Hij rechte kennis geeft van God en goddelijke zaken? Dan moet weggenomen worden wat Gods werk in de weg staat, afgebroken worden wat van ons is. Dan worden we ontdekt aan onze duisternis, aan onze dwaasheid, aan ons onvermogen, om wat van God is daarvoor in de plaats te stellen. En dat is: wat van Christus is. Dan zijn wij duisternis, Hij is het licht. Wij hebben dwaasheid, Hij is de wijsheid Gods. Bij ons is onverstand, maar Hij is de Opperste Wijsheid. Hij is de overste Leidsman voor Zijn kinderen. Hij is hun grote van God gegeven Profeet om hen de weg der zaligheid te leren. Ach, in Hem ligt dan alles wat zo’n arme zondaar nodig heeft. Is hij in zijn duisternis om licht verlegen, dan zal het niet licht worden totdat de Zon der gerechtigheid Zijn heerlijke stralen over de vermoeide ziel doet schijnen. Dan zal het licht worden en zal er wijsheid komen als Hij onderwijs gaat geven. Als Gods Geest het uit het Zijne neemt om het een arme zondaar te verkondigen. Dan kun je voor God niet bestaan zonder die rechtvaardige Knecht Gods, de Rechtvaardige. Hij zal velen rechtvaardig maken. Dan mis je alle heiligheid om gewassen te worden in Zijn bloed. Al zijn je zonden rood als karmozijn, Hij maakt ze witter dan witte sneeuw. Dan is alles in Hem wat een arm zondaar ontbreekt. Dan wordt Hij hun Wijsheid van God. Amen.
Zingen: Psalm 119:17 en 65 (ber. CJM).
Leer, HEERE! mij de wegen van Uw wet.
Dan zal ik die ten einde toe bewaren.
Geef mij verstand dat op Uw woorden let
en doe mijn hart ook met mijn daden paren.
Dan wordt mijn liefde op Uw wet gezet
en houd ik Uw geboden al mijn jaren.
Er zijn, o God, in Uw waarachtig Woord
zo rijk aan leer, veel wonderen verholen;
daarom heb ik ’t bewaard en nagespoord.
Wie slechts betreedt de dorpel van Uw scholen,
hoe dwaas hij zij, hij leert er wat hij hoort
en wordt verlicht, zodat hij niet kan dolen.