Psalm 119 vers 45

Wandelen in vrijheid

En ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb (Ps. 119:45)

Lezen: Jesaja 63:1-9

(Uitgesproken in Rotterdam-Zuid in 1983)

Wat is er in dit leven veel benauwdheid. Dat is het tegenovergestelde van wat in onze tekst staat: wandelen in de ruimte. Dat gaat over wandelen in vrijheid, zonder belemmering. Het gaat over een vrijheid die gelukkig maakt. Inderdaad: het tegenovergestelde wordt op deze wereld meer gevonden. Wat is er, zo zei ik al, in dit leven veel benauwdheid. De mens wordt in benauwdheid geboren en sterft dikwijls in benauwdheid. En tussen de wieg en het graf, in de tijd van het menselijk leven, is er zo vreselijk veel wat hem benauwt. Er zijn zoveel zware lasten die mensen dragen: ziekten, kwalen, gekrenkt of gelasterd worden door medemensen, enzovoort. Wat is er veel moeite en verdriet! Mozes zegt: ’Het uitnemendste van dit leven is moeite en verdriet’. Veel benauwdheid en angst, sommigen ervaren het tot stikkens toe. Sommigen kunnen de lasten niet meer dragen.

Het is wel voor ieder verschillend in hoeverre de gevolgen van de zonden in ons leven ons benauwen. Ieders weg is niet eender. Maar let nu maar op uzelf. U hebt ook wel ogenblikken van benauwdheid gekend, wellicht lichamelijk, ook dat is een verschrikking. Misschien hebt u het zelf ervaren of bij anderen van nabij gezien, als een lichaam benauwd is, bijna niet meer op adem komen kan. Wat kan dat vreselijk benauwend en beangstigend zijn het te zien. Maar meer nog om het te ervaren.

Maar er is ook een geestelijke benauwdheid door allerlei omstandigheden. Zo zie we dat algemeen in de wereld. Niet alleen bij mensen die opgaan om het woord Gods te horen, bij kerkmensen dus, maar benauwdheid en droefenis is er in heel de wereld. Hoe komt dat toch? Waarom hebben veel mensen het dikwijls zo benauwd? Er zijn lasten die hij moet dragen in zijn leven en er is haast niemand die aan alle benauwdheid ontkomt. Die vraag lost de wereld niet op. Als men er over gaat denken, heeft men de neiging de vuist te ballen naar de hemel. Waarom heeft de Almachtige ons in die benauwdheid gestort? Waarom is onze weg niet anders, niet beter? Waarom is mijn weg geen weg van vreugde en blijdschap, maar een weg van benauwdheid en droefheid? Wij vinden de oorzaak zelf niet, maar Gods Woord wijst ons de oorzaak van alle benauwdheid aan. De oorzaak ervan is de zonde, onze zonde, de zonde van de mens tegen God, de zonde van mij en u tegen onze heilige Schepper, Die nog voor ons zorgt. Er wordt wel gezegd:’Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden.’ Waar de mens de weg van de zonde gekozen heeft, heeft hij benauwdheid over zich gehaald. Denkt u dat toen God de mens schiep in het Paradijs, hij benauwd was? Toen de mens zijn heerlijke leven van God voor Zijn aangezicht leefde, toen was er geen droefheid, geen angst of benauwdheid. Toen was alles goed. Toen was er vrede, blijdschap en liefde. Toen was de mens zelfs het kroonstuk van de schepping, op zijn plaats voor Gods aangezicht en leefde hij voor God. Het verbonden te zijn aan zijn Schepper, aan de heilige God, Die hemel en aarde uit niet heeft voortgebracht, het verbonden te zijn aan de Almachtige, dat was het geluk, de blijdschap, de vrijheid van de mens. Toen wandelde hij in de ruimte. Maar toen de mens God de rug toekeerde en sprak: ‘Ik wil U niet meer dienen’, toen de mens greep naar de macht en zichzelf wilde dienen, toen hij luisterde naar de vorst der duisternis en de zonde verkoos boven de gerechtigheid, toen heeft de mens benauwdheid over zich gehaald. Toen heeft hij de weg naar ander geluk gezocht, maar niet gevonden. De vader der leugen stelde het zo voor. Dat doet hij trouwens nog steeds. De mens denkt door te zondigen een weg van vrijheid te gaan bewandelen, maar het is een weg naar slavernij. De mens dacht een weg naar meer ruimte op te gaan, maar het was een weg naar grote benauwdheid. De mens die zich van God afkeerde, verliet de ruimte, de vrijheid, de blijdschap, de vrede en het geluk, want hij verliet de bron van dat alles, die bij de Heere, de Schepper van hemel en aarde alleen is. Hij is de bron van alle goed, van alle geluk, van alle vrede, van vrijheid en van alle blijdschap. Toen de mens God verliet, had hij niet dan smart op smart te vrezen. Dat zingen we nog: ’Wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen, maar wie op Hem vertrouwt, op Hem alleen, ziet zich omringd van Zijn weldadigheen’. Maar de mens verliet God en heeft niet anders dan Gods toorn over zich afgeroepen. Denk niet dat de mens zich van God kan ontworstelen; sommigen denken het weleens en proberen God weg te denken. Ze proberen te vergeten dat er een gericht is, waar ze voor moeten verschijnen. God is niet weg te denken en het gericht is niet weg te denken. We kunnen trachten het te vergeten, maar God toont dat Hij ons nog weet te vinden, ook op onze dwaalwegen, zoals Hij Kaïn zocht toen deze Abel gedood had. Zo kan Hij ieder die van voor Zijn aangezicht wegvlucht, zoeken. Zo kan Hij ook ons zoeken. En Hij kan ons straffen voor onze zonden. Hij toont ons te vinden, waar Zijn hand ons treft. En ‘Hij straft ons’, zegt de dichter, ‘maar naar onze zonden niet’. Zijn straffen zijn gevolgen van de zonden. Dan moet de mens iets gaan inleven wat het leven door de zonde geworden is. Dan krijgt hij het benauwd. Dan is Gods hand op ons, zoals David heeft geklaagd: ’Uw hand was dag en nacht zwaar op mij’, verzuchtte hij, toen hij in een zondige weg van God afgegaan was. Dan krijgt men het benauwd, als de hand des Heeren op ons is. Zijn hand in toorn kan ervaren worden in ziekten. Dan gaan noden of allerlei kwellingen van het leven dubbel zwaar wegen.

In dit leven zijn allerlei zorgen voor ieder mens zwaar die er mee te maken krijgt; kruisen van ziekte of allerlei nood. Ook wat mensen ons aandoen, of als kinderen niet meer in het spoor van de ouders willen gaan en ongehoorzaam zijn. Of als men ons beschimpt, als we te maken hebben met laster, of als huwelijken stuk gaan door overspel. Vanwege de zonden tegen Gods geboden is er zoveel ellende en droefheid. Wat kan het smartelijk zijn, overal waar het is. Maar wat is het dubbel smartelijk als we er iets in zien van Gods hand die tegen ons is uitgestrekt, zoals we verdiend hebben en we strafwaardig zijn. ‘Hij straft ons’ – en we zouden moeten zeggen: ‘maar naar onze zonden niet’. We hebben benauwdheid verdiend, omdat we God verlaten hebben en omdat we Hem vergeten, dagen zonder getal. Denkt u recht te hebben op een wandelen in de ruimte? O nee, benauwdheid, ja eeuwige angst en benauwdheid, rampzaligheid hebben we verdiend, en niet de gelukzaligheid. Weet u er iets van? Wat hebben we verdiend door onze zonden? Weet u er iets van wat het is de gevolgen van de zonden te dragen in je lichaam? Als u ziek bent, in het ziekenhuis ligt, ziet u dan uw kwaal als een gevolg van de, ja ook van uw zonden? Wat hebben we verdiend? Zeg toch maar met David: ’Hij straft mij, maar naar mijn zonden nog niet. Dan was het nog veel erger geweest, dan had ik hier niet meer gelegen; dan was ik niet meer in dit leven geweest.’ Als we de oorzaak van alle zorg en benauwdheid zien, dan zal dat ons ten goede zijn. Blijft u nog steeds steken in de schuldvraag? Wijst u, als er maar enige zorg of benauwdheid in uw leven is, wellicht naar een ander? Wijst u naar mensen, of wijst u naar God? Dat wordt vaak gedaan; dan krijgt God de schuld. Waarom doet Hij het niet anders? Heb ik dat nu verdiend? Is dat de beloning van mijn goede werken? Zo leeft het in het hoogmoedige mensenhart. Er zijn er wel die verstikken in hun benauwdheid; ze gaan er in ten onder omdat ze doorgaan in het vechten tegen God. In hun opstandigheid zich niet aan God willen onderwerpen. Weet u wat we zo nodig hebben in onze benauwdheid? Leiding, leiding van God om er uit te komen op de goede wijze. Dat kan. Als dat niet kon, had dit niet in de Bijbel gestaan. Dan had er niet gestaan: ’Ik zal wandelen in de ruimte.’ Men kan verlost worden uit zijn benauwdheid. Dacht u dat David geen benauwdheid had ervaren? Hij heeft gestaan aan het sterfbed van zijn kind. Hij heeft gezien hoe God tegen hem en tegen het volk twistte in de pest na de volkstelling. Hij is, al veel eerder, opgejaagd als een veldhoen op de bergen, toen Saul hem naar het leven stond. Telkens ternauwernood ontglipte hij aan de dood. David wist wel wat benauwdheid is. Maar hij weet ook wat het is om te wandelen in de ruimte. Hoe komt dat dan? Ach David heeft meer geleerd van de gevolgen van de zonden. David heeft meer geleerd dan een benauwdheid naar het lichaam, of een benauwdheid door allerlei omstandigheden. David heeft de grootste benauwdheid gevoeld toen hij bepaald werd bij de oorzaak van alle kommer. Hij heeft de grootste benauwdheid in zijn hart gehad toen hij moest klagen voor Gods aangezicht over zijn vreselijke zonden. Zijn schuld bij God had hem allerhande ellende en benauwdheid waard gemaakt. David heeft zijn droefste klachten daarover bij God uitgestort. Hij heeft de Heere beleden: ’Door Uw gramschap, fel ontstoken, is verbroken, al mijn vlees en lichaamskracht; rust noch vrede wordt gevonden, om mijn zonden, in mijn beend’ren dag of nacht. Ik ben door Uwe wet te schenden, krom van lenden, vol van druk, benauwd van hart’, enzovoort. Lees Psalm 38, om maar een van de Psalmen te noemen waarin hij de benauwdheid beschrijft van zijn hart. de benauwdheid vanwege zijn zondeschuld. Dat is een benauwdheid die nog heel anders, veel sterker en nog veel zwaarder is dan de benauwdheid door de gevolgen van de zonde. Dan word je bepaald bij de oorzaak van alle leed en lijden op deze wereld. Daar kunt u bij bepaald worden als God u iets van dat leed en lijden zelf doet ervaren. Dan kan de Heere u leiden naar de oorzaak ervan, zodat u schuldenaar voor God wordt. Dan gaat het goed.

Als we een lichamelijke kwaal hebben en dokters willen die genezen, dan is er enige verwachting als ze de oorzaak van de kwaal op het spoor zijn. Als ze die kunnen bestrijden, is er enige verwachting. Zo is het ook met de geestelijke kwaal, die de oorzaak is van al onze zorgen en benauwdheid. De oorzaak daarvan is de zonde. Daar moeten we eerst zicht op krijgen. De smart over uw zonde is het eerste op de weg ter genezing. Hoe moeten zonden nu bestreden worden en uitgebrand worden uit uw leven? Dat gebeurt in een weg van strijd, in een weg waarin de zonden onze vijand worden en we God lief krijgen. Dat gebeurt in een weg van het zoeken naar Gods wil. Zo gaan we de zonden haten en vlieden. Het zoeken van het goede gaat ermee gepaard. Lees maar in onze tekst: ’Ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb’, zegt David, Hij weet dat de weg naar de ruimte, de weg uit de innerlijke benauwdheid, de weg naar de bevrijding, gepaard gaat met het zoeken van Gods bevelen. Zijn wil voor mijn leven; dat is de weg terug. De weg die van God af voert, leidt naar benauwdheid, maar de weg terug leidt naar de ruimte. Het is de weg van de bekering van ons hart en van ons leven.

Nu hoor ik iemand zeggen: als David dit zo ervaren heeft, ik ervaar het zo niet! Is dat de weg naar de ruimte, ach, dat is voor mij een weg naar een nog groter benauwdheid! Het is voor mij een weg van grote smart, waarin ik moet klagen: ‘Het goede dat ik wil, doe ik niet, en het kwade dat ik niet wil, dat doe ik, ik ellendig mens’. Dat is toch geen weg naar de ruimte? Ik heb Gods bevelen wel gezocht, ik heb Zijn inzettingen wel betracht, maar ach, ik moet inleven dat ik het niet kan. Ik moet leren: ‘Als ik het goede wil doen, dan ligt het kwade mij bij’. Ik moet maar leren dat ik iedere dag struikel en val en dat ik geen gerechtigheid bij God heb, dan alleen maar zonde en dat ik die dagelijks groter maak. Ach, ik ben vanwege al mijn zonden, die mij wonden, vol van kommer en verdriet.’ Nog meer benauwdheid en geen ruimte? Weet u, als dit uw weg is, dat David toch ook spreekt in deze tekst over het zoeken van Gods bevelen. Sommige mensen denken er zo uit te zijn, maar David blijkbaar niet. Het vergaat Gods kinderen als David in het zoeken van Gods wil. Het is een ijverig onderzoeken van Zijn Woord, Zijn bevelen van Genesis 1 tot Openbaring 22. Niet alleen de wet van de 10 geboden, maar alles wat God geopenbaard heeft in Zijn Woord. Wie daarin zoekt, worstelend zoekt, die vergaat het dikwijls zo, dat het donker wordt en dat het nog steeds benauwd is, ja soms nog benauwender wordt. Maar bid daarbij om de leiding van Gods Geest. Daarom moest Filippus naar de kamerling van Candacé om hem het Woord Gods uit te leggen en dan weet God Zijn woord op uw levenspad te verklaren. Ja dan wil Hij Zijn Geest zenden in de harten van degenen die Hem daarom bidden. Dan krijg je Goddelijk licht en Goddelijke leiding in die weg om uit de benauwdheid te geraken. Dat gaat wonderlijk; want Gods werken zijn wonderlijk. Het in de ruimte gaan is niet dat je jezelf straks op de borst kunt slaan en zeggen: ‘Ja hoor, het is me gelukt. Ik heb Gods bevelen gezocht en gevonden, en nu ga ik in de ruimte! ‘Nee, maar het gebeurt in een weg waarin geen mens leert roemen in zichzelf. ‘Die roemt,’ zegt Paulus, ‘roeme in de Heere. Niet wie zichzelf prijst, maar dien de Heere prijst , die is beproefd’. Onze weg van beproeving, van benauwdheid en onmogelijkheid, is een eeg van sterven. Het is een weg van verloren gaan, van grote benauwdheid voor onze ziel. In die grote benauwdheid gaan we God erkennen en zeggen: ‘Heere, ik heb gedaan wat kwaad was in Uw oog, dies ben ik Heere Uw gramschap dubbel waardig’. De benauwdheid die gekend wordt, als dit beleden wordt, in het voor God verliezen en zeggen: ’O God nu kan ik niet anders verdienen dan Uw toorn, dan Uw straf, dan Uw gramschap, dan eeuwige benauwdheid. Ik kan me niet opwerken, niet uit de ruisende kuil komen!’ Het behaagt God in die weg Zijn Zoon aan de zondaar te openbaren. Wat is dat een wonder, als zo’n benauwde ziel mag horen van Eén Die gekomen is in hun benauwdheid. Waarom? Om hen uit de benauwdheid te kunnen verlossen. Van Hem hebben we gelezen uit het Woord: ‘In de benauwdheid was Hij benauwd, en de engel Zijns aangezichts heeft Hem behouden door Zijn liefde’. Geliefden, wie zal dat wonder verstaan! Dat is tot eeuwige verwondering van benauwde zielen, daarop te mogen zien, dat de Heere Jezus gekomen is om voor hen benauwd te worden. Als ze Hem dan mogen volgen in Zijn gangen, in Zijn lijden in Gethsémané, als ze daar mogen zien hoe Hij geperst werd, zoals daar de olijven geperst werden, of zoals druiven vertreden worden in de wijnpersbak. Daar is Hij geperst onder Gods toorn en is Hij vertreden in Zijn grimmigheid, daar heeft Hij geleden zodat Zijn zweet als grote droppelen bloeds werd. Daar heeft Hij smartelijk geleden onder een benauwdheid die niet te beschrijven is, opdat Hij de eeuwige benauwdheid zou kunnen afwentelen van die deze verdiend hebben. Opdat Hij Borg en Middelaar zou kunnen zijn, ging Hij Zijn weg naar het kruis en heeft hij op Golgotha de allerverschrikkelijkste benauwdheid in Zijn ziel ervaren, toen Hij het uitriep: ‘Mijn God, mijn God waarom hebt Gij Mij verlaten?’ Van God verlaten, wat een benauwdheid! Maar dit onderging Hij om benauwde zondaren die niet anders zien dan nood en dood, in de ruimte te kunnen stellen. Die naar Gods bevelen hebben gezocht, die mogen in Hem de vervulling ervan vinden. ‘Hij droeg Gods heilige wet, die Hij de sterveling zet, in het binnenste ingewand.’ En ‘in hun benauwdheid was Hij benauwd, en de engel Zijns aangezichts heeft Hem behouden; door Zijn liefde en door Zijn genade heeft Hij hen verlost. En Hij nam ze op en droeg ze, alle de dagen van ouds.’ Wat een wonderen van genade. ‘In de benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt’ zegt dan de dichter in Psalm 4. Dan maakt Christus ruimte voor hen die in de benauwdheid dreigen ten onder te gaan; daar betoont Hij ze een Leidsman te willen zijn in hun leven. Hij, Die leert dat Hij als een Priester voor hen wilde sterven, Die hen als een Koning wil regeren. Wat een heerlijkheid is er in de bediening van Hem, Die wil komen in het leven van een benauwde ziel. En dan komt er ruimte: ‘En Ik zal wandelen in de ruimte’, u ziet dat onze tekst begint met het woordje ‘en’ Het slaat nog terug op het verleden, het slaat nog terug naar het overkomen van Gods goedertierenheden en van Zijn Heil uit het 41e vers. Zo geeft de Heere ruimte.
Denk nu niet dat de vrijheid en ruimte die hier gegeven wordt een bandeloosheid is. Vleselijke mensen willen het altijd zo uitleggen, maar dat is voor Gods kinderen nooit zo geweest en zal het ook nooit zijn. Zijn liefde doet de wil van de geliefde zoeken, hij zoekt Gods bevelen en dat is zijn ruimte. Begrijpt u dat? Misschien begrijpt u er niets van, misschien is de dienst van de Heere voor u een slavendienst, een dienst van gebod op gebod, regel op regel, een dienst waaraan u zich ergert, die u tot een last is. Dat is niet zo bij hen die de Heere lief kregen. Nee, die zoeken Gods heilige wil. Dat is voor hen de ruimte, waarvan in onze tekst staat: ’Ik zal wandelen in de ruimte, omdat ik Uw bevelen gezocht heb’. Dat is hetzelfde, Die het vatten kan, die vatte het. Het zoeken van de bevelen Gods, het zoeken van Zijn inzettingen en het vinden van die in Christus, o dat leert hen om ze te doen uit dankbaarheid. Dat maakt de begeerte te sterker: het zoeken van de bevelen Gods. In Zijn wegen te gaan, dat is het wandelen in de ruimte; aan de hand van de overste Leidsman van het geloof. In het spoor van die enige Borg en Middelaar, Die de weg baande voor hen naar God. Om hen de benauwdheid te doen ontgaan, ging Hij de benauwdheid zelf in.

Zijn er onder u die onder de benauwdheid liggen? Daar is geen andere weg eruit dan die we mochten wijzen. Die weg is gebaand en die moet en die mag verkondigd worden, opdat ook u die weg zou gaan. Het is een weg van het zoeken van Gods bevelen, een weg waarin u Hem niet anders zult ontmoeten ten eeuwige leven dan in de Zoon van Zijn liefde. Afgedwaalde kinderen Gods onder ons, daar hebben Gods kinderen ook bij vernieuwing de bevinding van het in ruimte gesteld worden. Als ze Hem mogen ontmoeten Die hen liefheeft, als ze Hem mogen ontmoeten Die in hun benauwdheid benauwd is geweest. Leg uw benauwdheid dan eens naast de benauwdheid van Christus. Hij droeg het onder Gods toorn en wij onder Zijn liefde, moet u dan niet zeggen: Hij droeg het zonder zonde en ik met alle zonde, o wat heb ik verdiend! Wat is dan Uw benauwdheid vergeleken bij de Zijne? Kom, zijn er omstandigheden die u benauwen, dan kan de Heere uw geest in de ruimte stellen, door u te doen zien op de Koning in Zijn schoonheid en dan mag u ervaren: ‘In de benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt.’ Dan geeft de Heere het gewaad des lofs aan een benauwde Geest. Dan mag u ervaren wat de dichter zingt in Ps. 118: ‘Ik werd benauwd van alle zijden, en riep de Heere ootmoedig aan, de Heere verhoorde mij in het lijden en deed mij in de ruimte gaan’.

Zingen Psalm 119:23, Psalm 118:3.

Dan wandel ik vol moeds op ruimer baan,
Omdat mijn ziel gezocht heeft Uw bevelen;
Dan doe ik zelfs aan koningen verstaan,
Hoezeer mij Uw getuigenissen strelen;
Dan zal ik mij niet schamen, noch Uw daân
Uit slaafs ontzag of dwaze vrees verhelen.

Ik werd benauwd van alle zijden,
En riep den HEER ootmoedig aan.
De HEER verhoorde mij in ’t lijden,
En deed mij in de ruimte gaan.
De HEER is bij mij, ‘k zal niet vrezen;
De HEER zal mij getrouw behoên;
Daar God mijn schild en hulp wil wezen,
Wat zal een nietig mens mij doen?